Uit een Vlaams onderzoek in 2017 kwam naar voren dat 60 tot 70% van de 170 onderzochte 100-tonners geboren is uit een pink of vaars. Voor de fokwaarden werd geen enkele bruikbare correlatie gevonden. Op basis van de fokwaarden waren er dus geen directe aanwijzingen voor de langere levensduur en hoge levensproductie. Met andere woorden, door specifieke fokwaarden te gebruiken werd de kans op een 100-tonner niet vergroot. Om toch te kunnen achterhalen of en welke erfelijke kenmerken een rol spelen heeft Valacon in navolging op het Vlaamse onderzoek in 2018/2019 een onderzoek uitgevoerd naar 445 koeien met meer dan 75.000 kg melk levensproductie. De reden om 75 ton als ondergrens te nemen was het feit dat deze koeien doorgaans de 5 lactaties hadden volgemaakt (Past bij het motto Geef-ze-de-vijf!) en dat we er daar veel meer van hebben. Uit de praktijk kwam de opmerkingen dat 100-tonners geen juist beeld zouden geven omdat melkveehouders hun koeien die dat punt naderen met extra zorg omringen omdat ze toch graag een 100-tonner willen. Van de 75-tonners bleek 52% afkomstig van een pink of vaars en bijna 70% uit een pink, vaars of 2e kalfs koe. Ook werd gekeken naar eventuele correlaties met de fokwaarden voor levensduur, voor laatrijpheid en voor persistentie. Maar er werden geen overtuigende correlaties gevonden. En toch kunnen persistentie en laatrijpheid bij een koe veel voor de levensduur betekenen.
Hoe jonger de moeder, hoe ouder de dochter
Mogelijke oorzaken
Eén van de mogelijke oorzaken dat jonge moeders gemiddeld meer oudere dochters krijgen, zou kunnen zijn dat ze minder produceren en dat ze persistenter zijn waardoor ze minder last hebben van een hoge piekproductie. Pinken produceren nog geen melk en de maximale productie ligt in de vijfde lactatie. Uit onderzoek is gebleken dat een hoge piekproductie negatieve (epigenetische) effecten kan hebben op de ontwikkeling van het embryo en uiteindelijk op de levensduur. Een hoge melk(piek)productie kan het embryo schaden. De fokwaarde voor persistentie, en daarmee een lagere piekproductie, zou dan kunnen helpen de kans op een langere levensduur bij koeien te vergroten. Dat zou ook het geval kunnen zijn met laatrijpheid omdat jonge koeien in verhouding tot hun volwassen productie wat rustiger opstarten. Maar als we kijken naar de persistentie, dan zien we dat de fokkerij zich daarbij niet zozeer richt op een lagere piekproductie, maar op een vlakkere productiecurve waardoor de piek in verhouding weliswaar lager is maar in absolute zin hoog blijft. De productie neemt daarmee toe en een hoge productie correleert met een kortere levensduur. Voor vaarzen is het niet alleen van belang dat ze persistent zijn maar dat ze niet vroegrijp zijn waardoor de vaarzenproductie niet te snel oploopt. Laatrijpheid heeft dus een vergelijkbaar effect als persistentie en vandaar waarschijnlijk dat ze onderling sterk gecorreleerd zijn. Maar kijken we naar de lactatiewaarden, dan blijkt dat de 75-tonners en de 100-tonners vergeleken met hun koppelgenoten het beter doen. Kennelijk gaat het niet alleen om de absolute hoogte maar ook om wat de genetische aanleg is. Die bepaalt ook wat de koeien aankunnen.
Enkele kenmerken van 445 koeien met een levensproductie van meer dan 75.000 kg melk (75-tonners)(Bron: Valacon 2019).

Uit de tabel blijkt dat 75-tonners gemiddeld gesproken vooral in de eerste 3 lactaties worden geboren. Ze hebben als vaars een bovengemiddelde lactatiewaarde en eindigen ook met een relatief hoge lactatiewaarde. Bij 100-tonners is dat nog duidelijker met lactatiewaarden van respectievelijk 110 en 105. Ook de moeders blijken uiteindelijk een relatief hoge leeftijd te bereiken. Het zou kunnen zijn dat de invloed van moeders moeder of van moeders vader daarop nog van invloed is. Op basis van de fokwaarden van de vader en moeders vader kan niet geconcludeerd worden dat hoge fokwaarden voor levensduur, productie, persistentie en laatrijpheid bepalend zijn voor de levensduur. En toch blijken ze een rol te spelen bij de kans op een lange levensduur en hoge levensproductie. Er spelen dus meerdere factoren een rol bij de kans op een langere levensduur waarmee niet gezegd is dat de invloed van de stier niet belangrijk is. Vanuit het perspectief van het KBL-principe zijn ze allemaal belangrijk.
Het zit in de familie
Een groot deel van de onderzochte 75- en 100-tonners komt uit bepaalde families. Dat is ook bekend van de toonaangevende 100-tonnerfokkers, die een beperkt aantal families hebben waar veruit de meeste 100-tonners uit voortkomen. Wat onderscheidt die dan van de “toevallige” 75- en 100-tonners die niet uit een zo’n familie komen? Is het de invloed van vaderskant of van moederskant? Wat uit het onderzoek naar voren kwam is dat de 75-tonners als vaars met een boven gemiddelde lactatiewaarde starten en met een relatief hoge lactatiewaarde eindigen (105-96). 100-tonners blijken doorgaans ook met een nog hogere lactatiewaarde te starten en te eindigen (110-105). Dat duidt er aan de ene kant op dat de vaarzen de hogere productie goed aan kunnen, mogelijk dankzij de genetische potentie voor melk en de persistentie, maar ook dat ze door de hogere melkproductie makkelijker aangehouden worden. Ze blijken bovendien vaak laatrijp wat deels hetzelfde effect heeft als persistentie. Blijft de vraag welk kenmerken ervoor zorgen dat de relatief hoge productie niet juist leidt tot een kortere levensduur. Zeker gezien de negatieve onderlinge correlatie. Zou het kunnen zijn dat de genetische aanleg voor productie ook nog invloed heeft op kans dat het embryo schade ondervindt van en hoge productie? Beantwoorden van die vragen vraagt nog meer onderzoek.
Voor de praktijk
In de praktijk is het, los van de genetische aanleg en de stierkeuze, mogelijk om de kans op een langere levensduur te vergroten door het voorkómen van een te diepe negatieve energiebalans. Daarvoor is de voeding de belangrijkste factor. Die bepaalt immers mede de kwaliteit en de ontwikkeling van het embryo en het kalf en de gezondheid en levensduur van de koe zelf. Met name de voeding en de conditiebeheersing in de droogstand en in het begin van de lactatie spelen daarbij een belangrijke rol. Daarbij kan ook de aanleg voor persistentie en laatrijpheid een bijdrage leveren, zoals we hiervoor aan hebben gegeven. De uiteindelijke resultaten worden dus bepaald door een combinatie van factoren waarbij de genetische aanleg wel een heel belangrijke kan zijn, maar niet altijd de meest bepalende.
Aandachtspunten en tips bij moeders en dochters
- Dat de kans op een 75-tonner uit pinken en vaarzen groter is wil niet zeggen dat je door te kiezen voor een pink of vaars, je ook een 75-tonner krijgt. Het is allerminst een garantie;
- Dat 70% van de 100-tonners een jonge moeder heeft wil niet zeggen dat de kans op een 100-tonner uit een jonge moeder 70% is. Die kans is nog steeds erg klein;
- De kans op een 75-tonner of een 100-tonner op basis van de leeftijd van de moeder blijft relatief klein en wordt ook bepaald door de bedrijfsvoering en de leefomgeving;
- Het feit dat het aantal 100-tonners in de pilot Geef-ze-de-vijf is toegenomen ligt niet aan de stierkeuze maar aan de aandacht die aan de koeien werd besteed;
- Wil je meer 75-tonners, begin dan met het optimaliseren van het bedrijf volgens het KBL-principe, hanteer de Gouden Regel voor je afvoerbeleid, kijk naar de families van moederskant, en als er dan nog ruimte is kijk dan naar de leeftijd.
