Transitiegerelateerde problemen

Onder transitie relateerde problemen worden doorgaans de problemen in de eerste 80 tot 100 dagen na afkalven bedoeld. Ze veroorzaken het overgrote deel, tot wel 70%, van de gedwongen afvoer. Omdat ongeveer de helft daarvan is gerelateerd aan de droogstand, begint die kwetsbare periode eigenlijk al bij het droogzetten. Dat is de reden waarom we in § 5.1 de transitieperiode definiëren als de periode van droogzetten tot ongeveer 100 dagen in lactatie. Dat kan ook wat eerder of later zijn afhankelijk van de hoogte van de productie, maar het gaat om de meest kwetsbare periode voor de koe. Levensduurverlenging begint bij het probleemloos door de transitie helpen van de koe. In de kern is het transitiemanagement dus een belangrijke economische activiteit.
Problemen met klauwen en benen, de uiergezondheid en de vruchtbaar zijn de drie belangrijkste transitie gerelateerde afvoerredenen. Die behandelen we in aparte paragrafen. Maar de directe achterliggende oorzaken worden vaak niet als zodanig benoemd, maar daar begint het wel mee:

  • melkziekte (kalfziekte)
  • niet afkomen van de nageboorte
  • baarmoederontsteking
  • lebmaagdraaiing
  • slepende melkziekte en leververvetting
  • pensverzuring

Melkziekte

Melkziekte, ook wel kalfziekte genoemd, is het gevolg van een plotseling tekort aan calcium in het bloed. Dat treedt op als de afgifte naar de biest en melk niet snel genoeg gecompenseerd kan worden door de opname vanuit de botten. Van alle calcium zit 97% in het skelet van de koe. Melkziekte is dus niet het gevolg van een tekort aan calcium maar het gevolg van het niet snel genoeg vrij kunnen maken van het calcium. Je ziet het bij koeien met een flinke biestproductie en/of een snel stijgende productie bij minder persistent koeien, meestal vanaf de tweede lactatie.

Er zijn twee vormen van melkziekte: de direct zichtbare, klinische en de minder zichtbare, subklinische melkziekte. Voor elke koe die klinische melkziekte heeft, zijn er gemiddeld vier die subklinische melkziekte hebben, zo blijkt uit onderzoek. De zichtbare gevallen zijn vaak het topje van de ijsberg en veroorzaken de meeste schade, maar de koeien met subklinische melkziekte komen daar ook niet ongeschonden uit. Melkziekte veroorzaakt een soort kettingreactie aan andere problemen. De kosten voor de behandeling van melkziekte en de daarmee verbonden stofwisselingsziekten zijn hoog. Gemiddeld komen die uit op 150 euro per koe per jaar, nog los van de gevolgen voor de levensduur. Zonder een snelle en juiste behandeling kan de koe sterven.

Verschijnselen van melkziekte

Melkziekte kan optreden vóór, tijdens of na kalven en is te herkennen aan een aantal verschijnselen aan de koe:

  • (plat) liggen en niet meer overeind kunnen komen
  • gestrekt liggen
  • koude oren
  • een koude achterhand
  • trillende spieren
  • melk laten schieten voor of tijdens het kalven

Een koe met melkziekte in een kritieke fase. Zonder acuut ingrijpen zal ze sterven en is een kostbare investering verloren gegaan. Onnodig, want met een juiste voeding en mineralenvoorziening kan dit worden voorkomen.

De gevolgen van melkziekte

Veel in de praktijk voorkomende gezondheidsproblemen die met melkziekte samenhangen zijn:

  • slechtere spierwerking en daardoor moeilijker uitdrijven van het kalf
  • doodgeboorte door onvoldoende (spier)samentrekking baarmoeder
  • verminderde hart(spier)functie
  • niet mesten of urineren
  • stilliggen van het maag-darmkanaal
  • niet afkomen van de nageboorte
  • baarmoederontsteking
  • lebmaagdraaiing
  • slepende melkziekte
  • mastitis
  • klauwaandoeningen
  • vruchtbaarheidsproblemen

Schematische weergaven van de opeenvolgende problemen als gevolg van melkziekte en de verhoogde kans op gedwongen afvoer van een koe die melkziekte heeft gehad. (Naar: Velthuis 1998, Schothorst 2010). De kans op gedwongen afvoer neemt dus zeer sterk toe. Vanaf de derde lactatie zijn koeien door de hogere piekproductie gevoeliger voor melkziekte. Bij een langere levensduur met meer oudere koeien die gemiddeld ook meer produceren, is dus meer aandacht nodig voor het voorkomen van melkziekte.

Aandachtspunten en tips bij melkziekte

  • Geef nooit een infuus als verzekering als je niet weet of de koeien melkziekte krijgen en waarom. Werk preventief via het rantsoen en de mineralen in de droogstand. Meestal is het gemakkelijk te voorkomen;
  • Wees behoedzaam met een infuus. Bij een plotseling hoge calciumgift via een infuus kan een hartstilstand optreden;
  • Breng het infuus zorgvuldig en hygiënisch in om ontstekingen te voorkomen;
  • Zorg in de droogstand voor een goede voeropname met voldoende structuur voor een maximale pensvulling (>4) zodat ook de opname na kalven maximaal is;
  • De opname van calcium uit de botten wordt gestimuleerd door in de droogstand weinig positief geladen mineralen te voeren als calcium (Ca), kalium (K) en natrium (Na);
  • Voer juist wel voldoende magnesium (Mg), dat is goed voor de uitwisseling van calcium;
  • Voer alleen anionische zouten als het niet anders kan en alleen de laatste weken van de droogstand. Controleer wel met een teststrip of de urine-pH niet al te laag is (<5);
  • Geef voldoende vitamine D voor de calciumhuishouding. Groen gras, graskuil en maïs bevatten nauwelijks vitamine D. Hooi juist wel;
  • Zorg voor daglicht (zonlicht) voor de aanmaak van vitamine D en een optimale stofwisseling;
  • Voorkom een te hoog fosforgehalte in het droogstandsrantsoen want dit vermindert de werking van vitamine D;
  • Oogst voor de droogstaande koeien hooi van een stuk land dat niet is bemest met dierlijke mest. Het kaliumgehalte is dan laag. Onbemest rietzwenk is zeer geschikt;
  • Sommige grondsoorten bevatten zoveel kalium dat zelfs zonder bemesten het kalium nog te hoog kan zijn;
  • Voer in de droogstand nooit restvoer van de melkkoeien. Het vergroot de kans op melkziekte;
  • Pas op met het voeren van anionische zouten (negatief geladen KAV-mineralen). Bij een teveel kan zoveel calcium worden gebonden, dat zelfs tijdens de droogstand extra calcium moet worden bijgevoerd.

Fosfor tekort lijkt op melkziekte

Bij (sub-)klinische melkziekte hebben de koeien door het lage calciumgehalte in het bloed ook een laag fosforgehalte in het bloed. Fosfor wordt via de mest en urine uitgescheiden. Een ernstig fosfortekort lijkt erg op melkziekte, maar de oren zijn niet koud en de koe reageert niet op een CaMg- infuus. Bij een acuut fosfortekort kan de koe gaan bloedwateren (rode bloedlichaampjes in de urine, bruin van kleur). Dit komt doordat rode bloedcellen worden afgebroken en in korte tijd veel ijzer vrijkomt. Acuut ingrijpen door de dierenarts is dan nodig. Normaal gesproken zit er voldoende fosfor in het rantsoen. Een tekort kan optreden bij een samenloop van een lage voeropname, een lager gehalte in het ruwvoer, een zeer scheve verhouding calcium/fosfor (<1) en de aanwezigheid van fosforbindende componenten. Extra fosfor kan worden verstrekt via een fosforbolus.

Met teststrips kun je op een eenvoudige manier de pH van de urine meten om na te gaan of de koeien niet verzuren bij het gebruik van anionische zouten.

Niet afkomen van de nageboorte

Het niet afkomen van de nageboorte komt op veel bedrijven voor. Normaal gesproken wordt de nageboorte onder invloed van hormonen (oxytocine) en spiersamentrekkingen (calcium) uit de baarmoeder geperst. Door een verstoorde aansturing van hormonen kan de spiersamentrekking onvoldoende zijn. Bijvoorbeeld omdat de koe een tekort heeft aan bepaalde mineralen en vitaminen als selenium, vitamine A, D en E. Ook een tekort aan calcium (melkziekte) kan de spiersamentrekking verminderen. Het niet afkomen van de nageboorte kan verschillende oorzaken hebben. Komt het vaker voor, ga dan zorgvuldig na waar de oorzaken liggen. Het kan tegelijkertijd veel bijkomende problemen helpen oplossen.

Aandachtspunten en tips bij het niet afkomen van de nageboorte

  • Zorg voor de juiste vitaminen en mineralen zoals calcium, selenium, vitamine A, D en E. Deels komen ze via het krachtvoer maar ook het ruwvoer is belangrijk;
  • Koeien die te ruim in conditie zijn, blijven vaker aan de nageboorte staan;
  • Wanneer bij zwaar afkalven de geboorteweg is beschadigd neemt de kans op problemen met de nageboorte toe;
  • Houd het afkalfhok goed schoon en werk altijd hygiënisch bevuiling van de baarmoeder bij het opvoelen te voorkomen;
  • Stress (adrenaline) tijdens de geboorte, door verplaatsen of geen zicht op het koppel, geeft meer kans op nageboorteproblemen;
  • Bepaalde ziektes als BVD en IBR vergroten de kans op het niet afkomen van de nageboorte;
  • Blijft de nageboorte voor een deel zitten, dan kan baarmoederontsteking ontstaan. Behandel zo nodig met oxytocine en controleer of de baarmoeder goed is opgeschoond;
  • Structuurrijk ruwvoer en een goede overgang van het ene rantsoen naar het andere kunnen het probleem helpen voorkomen;
  • Zorg voor de juiste conditie en voldoende beweging in de droogstand en grijp bij het kalven niet te snel in.

Baarmoederontsteking

Baarmoederontsteking kan ontstaan als gevolg van het achterblijven van resten van de nageboorte in de baarmoeder of door beschadiging. Bijvoorbeeld door een te zware afkalving van een tweeling of geforceerde geboorte. Een derde, belangrijke reden, is het binnendringen van ziektekiemen. De negatieve energiebalans en de daarmee gepaard gaande verminderde weerstand vergroten de kans op infectie. Er kan acute baarmoederontsteking optreden, meestal binnen 10 dagen na kalven.

De baarmoeder is vergroot en er komt een etterige vloeistof uit. De koe heeft koorts, verminderde eetlust, een lagere melkproductie en soms dunne mest. Door de te lage voeropname en de stresstoestand is er een grotere kans op slepende melkziekte, pensverzuring en lebmaagdraaiing. De kans op baarmoederontsteking kan worden vergroot door melkziekte en slepende melkziekte. Van chronische baarmoederontsteking of witvuilen wordt gesproken vanaf 14 dagen na het kalven en is vaak het gevolg van een niet goed behandelde subklinische of acute baarmoederontsteking. Ook een tekort aan vitamine E en Selenium kan witvuilers veroorzaken. Chronische baarmoederontsteking wordt niet altijd opgemerkt, doordat de etterige vloeistof niet direct uitvloeit. Een koe met baarmoederontsteking wordt moeilijk tochtig en minder snel of helemaal niet drachtig.

Baarmoederontsteking komt vaak door een combinatie van een (te) zware geboorte, gebrek aan hygiëne en een verminderde weerstand. Optimaliseer daarom de omstandigheden rondom het kalven.

Aandachtspunten en tips bij baarmoederontsteking

  • Werk hygiënisch als je helpt bij het kalven en forceer nooit;
  • Zorg direct na kalven voor goed en vers voer;
  • Volg de verse koeien de eerste twee weken om een baarmoederontsteking op tijd te kunnen behandelen. Kijk vooral naar de koeien die zwaar hebben gekalfd, melkziekte hebben gehad of waarvan de voeropname niet goed op gang is gekomen;
  • Zorg voor een goede mineralenvoorziening om de weerstand te verhogen en om de spierwerking van de baarmoeder te bevorderen (o.a. calcium);
  • Zorg voor goed licht in de stal om de eerste signalen goed te kunnen herkennen;
  • Merk zo nodig de koeien die je in de gaten moet houden of geef de ze een halster;
  • Werk altijd hygiënisch bij het insemineren.

Slepende melkziekte en leververvetting (ketose)

De hoge energievraag voor de biestproductie en de sterk stijgende melkproductie na kalven, kan door de koe niet meer gecompenseerd worden met een hogere voeropname. De negatieve energiebalans (NEB) treedt in en de koe spreekt haar lichaamsreserves aan. Door de NEB maakt de koe energie vrij door lichaamsvetten af te breken. Leververvetting en slepende melkziekte zijn een direct gevolg van het langer aanhouden van de NEB na kalven. De toenemende behoefte aan met name glucose (suiker) en omzetbare (benutbare) energie speelt in de periode vanaf ongeveer 3 weken voor kalven tot minimaal 3 weken erna. Daarmee is met 3 weken na kalven de NEB niet ten einde, maar neemt wel geleidelijk af.
Uit de afbraak van lichaamsvetten ontstaat onder meer de stof acetyl-CoA. Normaal gesproken wordt dat door de lever omgezet in energie. Komt er echter teveel vrij door een grote vetafbraak, dan wordt daaruit vet (triglyceriden) gemaakt dat wordt opgeslagen in de lever en dan leververvetting veroorzaakt. Aangezien de lever van vitaal belang is voor het functioneren van de koe, brengt dit grote risico’s met zich mee. De lever wordt al zwaar belast om de energiehuishouding op niveau te houden, en als ze ook nog eens vervet, dan ontstaan problemen, ook wel metabole stress genoemd.

Door het niet goed functioneren van de lever ontstaat BHBZ (Bètahydroxyboterzuur) dat een (nog) lagere voeropname veroorzaakt, de koe komt in een negatieve spiraal. De laatste weken vóór het kalven heeft de koe al extra behoefte aan energie, terwijl de opname aan droge stof juist met 30 tot 40 procent daalt. Er kan in de droogstand al sprake zijn van een te lage energieopname om te kunnen voldoen aan de energiebehoefte van het groeiende kalf. Daarbij komt nog eens het geboorteproces, dat ook veel energie vraagt. Het vermoeden bestaat dat voor kalven vooral lichaamseiwit wordt afgebroken en na kalven vooral lichaamsvet (energiemobilisatie). De veranderingen zijn sterker naarmate het verschil tussen wat de koe nodig heeft en wat ze opneemt groter is. Een groot energietekort geeft een scherp en snel verlopend conditieverval in waardoor veel lichaamsreserves worden aangesproken.

Transitie en het droogstandsrantsoen

Om transitiegerelateerde problemen te voorkomen is een uitgebalanceerd droogstandsrantsoen van belang waarbij zo min mogelijk gecorrigeerd moet worden met krachtvoer of andere producten. Het samenstellen van een droogstandsrantsoen op basis van de gangbare normen is niet lastig. Om te weten wat gevoerd wordt moeten ook de kuilen die aan de droogstaande koeien worden gevoerd, bemonsterd zijn op voederwaarde en KAV- en andere mineralen. Normen voor een goed droogstandsrantsoen zijn: maximaal 850 VEM per kg droge stof, 75 DVE per kg droge stof en een positieve OEB. Met een ruw eiwit gehalte (RE) rond de 12%, ofwel 120 gram per kilogram droge stof. Per kg droge stof maximaal 75 gram onbestendig zetmeel en maximaal 20 gram bestendig zetmeel. Dit komt voor maïs neer op ongeveer 5 kilo maïs op productbasis. Bij teveel mais neemt de conditie toe. Bij een te ruime conditie neemt de voeropname met wel 30% af en krijgt de koe al in de droogstand te maken met een negatieve energiebalans. Ook worden koeien minder actief bij te veel zetmeel en het opstarten verloopt dan moeizamer. Bij een te hoog eiwitgehalte wordt de melkproductie teveel en te snel gedreven en worden teveel biest en melk geproduceerd. Te weinig eiwit kan leiden tot een minder ontwikkeld kalf en er kan zelfs sprake zijn van een tekort voor het onderhoud van de koe zelf. Houd daarnaast de structuurvoorziening goed in de gaten. Voer ook aan de droge koeien geen kuilen met broei en/of schimmel.

Een niet-optimaal verloop (rode lijn) van de conditie en een optimaal verloop (groene lijn). Hoe minder scherp het conditieverval is hoe minder problemen te verwachten zijn. Het blauwe gebied geeft het marge aan waarbinnen het conditieverloop relatief veilig is. Komt het daarbuiten dan is de kans op problemen groot.

Aandachtspunten en tips bij de voeding in de droogstand in relatie tot slepende melkziekte

  • Volg in de laatste weken van de droogstand al het conditieverloop. Een verlaging van BCS is de voorbode voor slepende melkziekte en leververvetting;
  • Conditieverlies zorgt ook voor moeilijker opstarten, een lagere productie en een slechtere vruchtbaarheid;
  • Zorg bij de verminderde voeropname in de tweede helft van de droogstand voor voldoende glucogene energie, zoals maïs of andere zetmeelproducten.
  • Voer eventueel in de laatste weken van de droogstand een (energierijk) kracht voer bij, maar doe dat niet preventief;
  • Door in de droogstand veel energie te voeren als “reserve” voor na het kalven, werk je problemen in de hand: de opname vermindert met als gevolg een negatieve energiebalans die al ruim voor het afkalven begint;
  • Bij de juiste balans tussen conditie en energievoorziening wordt het vet in bruikbare energie omgezet. Zolang de vetreserve niet te hoog is hoeft dat geen probleem te zijn;
  • Koeien die bij de juiste conditie worden drooggezet, geven over het algemeen meer melk omdat ze in het begin van de lactatie juist het energietekort kunnen verkleinen door een hogere voeropname;
  • Te schraal afkalven kan leiden tot een te groot energietekort en moeilijkheden bij het kalven met als gevolg een verlaagde weerstand, lebmaagdraaiing en andere transitieproblemen.

Het aceton-sgnaal

Wanneer langdurig veel lichaamsvet wordt afgebroken, is er een forse overmaat aan het zogenaamde acetyl-CoA. Dat wordt door de overmaat niet helemaal meer omgezet in energie, maar voor een deel ook in zogenaamde ketonlichamen waarvan aceton er één is. De aceton wordt uitgeademd en voor een deel ook via de urine en de melk uitgescheiden. Een acetonlucht is het signaal voor een ernstig, aanhoudend energietekort en dus voor ernstige slepende melkziekte. Aceton kan door de spieren goed worden gebruikt als energie. Daarom is beweging rond kalven belangrijk.

Aandachtspunten en tips bij de voeding na kalven in relatie tot slepende melkziekte

  • Bij een energietekort wordt lichaamsvet direct ingebouwd in de melk waardoor het vetgehalte in de melk stijgt. Bovendien wordt voereiwit als energiebron gebruikt en daalt het melkeiwit;
  • Een verschil tussen %V en %E kleiner dan 1,25 en een %E van lager dan 3 is een waarschuwing;
  • Bij een genetische aanleg voor een hoog eiwitgehalte en een gemiddeld of laag vetgehalte, kan een verschil tussen %Ven %E van 1 procentpunt al de kritische grens zijn;
  • Zowel bestendig als onbestendig zetmeel zijn energiebronnen die worden beide omgezet in glucose en bij een positieve energiebalans ook in lactose;
  • Bij een laag-glucogeen rantsoen met vooral gras en krachtvoer, kan een tekort aan energie optreden en wordt voereiwit gebruikt als energiebron;
  • Niet alleen de hoeveelheid voer voor het voerhek is belangrijk, maar ook de bereikbaar. Te weinig aanschuiven en overbezetting geeft opnameverschillen en energietekorten bij sommige koeien;
  • Het voeren van propyleenglycol aan verse koeien werkt niet als de conditie al te ver is teruggelopen. Corrigeren met nog meer propyleenglycol kan toxisch werken op het centrale zenuwstelsel;
  • Gebruik propyleenglycol alleen preventief als het echt niet anders kan en volg altijd de voorschriften;
  • Wacht niet op het “aceton-signaal”. Grote kans dat de lever al beschadigd is en dat het al veel melkgeld en gezondheid heeft gekost;
  • Door middel van teststrips (urinetest)kun je nagaan of de koeien een NEB hebben. Testen kan in de droogstand en in de lactatie;
  • Ook via de melkcontrole kunnen de ketonlichamen in de melk worden gemeten, maar het is een momentopname achteraf;
  •  Glucogene nutriënten en choline (-chloride) stimuleren de leverfunctie.

Nefa’s

Door de productie van de zogenaamde Nefa’s (non esterified fatty acids) wordt de kwaliteit van de eicellen negatief beïnvloed en dat kan leiden tot het niet drachtig worden of embryonale sterfte.  Nefa’s leiden ook tot smaakbederf en een lagere voeropname. Hoge niveaus in het bloed kunnen zelfs leiden tot de dood van de koe. Nefa’s worden bij beweging door de spieren afgebroken en dat is een van de belangrijkste redenen om droge koeien een uitloop te geven. Uit onderzoek is ook gebleken dat de kwaliteit van kalf en koe te lijden hebben onder hoge Nefa-niveaus. Volgens de nieuwste inzichten kunnen Nefa’s ook zogenaamde epigenetische effecten hebben op het embryo en de kwaliteit in een vroeg stadium schaden en de overlevingskansen en de levensduur verminderen.

Voorbeeld van het verloop van de Nefa concentratie.

Bij teveel eiwit: de pH juist omhoog

Klauwbevangenheid is een gevolg van rantsoenwisselingen die de koe niet aankan, met name pensverzuring kan daar aan bijdragen. Maar bij een plotselinge, sterke toename van de hoeveelheid eiwit in het rantsoen stijgt de pH juist. Uit de eiwitten wordt in de pens ammoniak gevormd, waardoor de hoogste kritische pH-waarde overschreden wordt. Symptomen zijn dunne mest, onrust/schichtigheid, overbelasting van lever en nieren.

Pensverzuring

Pensverzuring treedt op als er in de pens in korte tijd erg veel zuur wordt gevormd die niet kan worden gebufferd. Makkelijk afbreekbaar zetmeel en suikers in energierijke voeders (ruwvoeders, krachtvoeders, mengvoeders) worden door de sterke fermentatie in de pens snel omgezet in melkzuur. Ook snelle en zure kuilen kunnen pensverzuring veroorzaken. Als dat niet wordt gebufferd door de bicarbonaat uit het speeksel en de penswand, daalt de pH te sterk. De penswerking neemt sterk af, de pensflora wordt vernietigd en de hoeveelheid ongunstige bacteriën neemt sterk toe. Koeien die ooit pensverzuring hebben gehad, blijven hier altijd vatbaarder voor.

Normaal gesproken wordt de pH-daling tegengegaan door de aanvoer van bicarbonaat en fosfaat met het speeksel en bicarbonaat uit de penswand. Dat gebeurt als de koe voldoende herkauwt en door contractie van de pens. De penscontractie zorgt er bovendien voor dat de vluchtige vetzuren in het pensvocht worden verdeeld en bij de penspapillen komen die ze opnemen. De penscontracties worden gestimuleerd door pensvulling en pensprik. Er worden twee vormen van pensverzuring onderscheiden: acute pensverzuring en subacute pensverzuring. Er is sprake van acute pensverzuring als er sprake is van een relatief snelle daling van de pH in de pens tot minder dan 5. De penswand loopt grote schade op en de koe kan er aan overlijden. Er is sprake van subacute pensverzuring (SARA) als de pH gedurende een periode van 4 uur of langer lager is dan 5,9. Die leidt weliswaar niet tot acute problemen maar heeft wel grote gevolgen voor het functioneren en de gezondheid van de koe. Naar schatting 19 tot 26% van de koeien heeft last van (subacute) pensverzuring. De problemen als gevolg van pensverzuring zijn divers:

  • lagere voeropname, meestal te zien als wisselende opname van krachtvoer
  • minder productie van vitamine B12 en daardoor een slechte energiehuishouding
  • lagere NEB
  • lagere melkproductie en laag vetgehalte
  • verminderde weerstand
  • slechtere conditie
  • meer uierontsteking
  • lagere voerefficiëntie
  • meer klauwproblemen
  • slechtere reproductie
  • meer kans op lebmaagdraaiing
  • endotoxine vorming
  • hoger percentage gedwongen afvoer
  • meer jongvee nodig voor vervanging

Vitamine B12 in het rantsoen

Vitamine B12 stimuleert de afvoer van vet uit de lever en de omzetting van propionzuur naar glucose. Het is dus een belangrijke vitamine in de transitieperiode. Onder normale omstandigheden produceren micro-organismen in de pens vitamine B12 met behulp van het spoorelement Kobalt. Bij een te lage pH (subacute pensverzuring) in de pens wordt vrijwel geen vitamine B12 meer aangemaakt en wordt de energiehuishouding verstoord.

Flinke economische schade

Al met al kan pensverzuring tot veel gedwongen afvoer leiden en daarmee tot een kortere productieve levensduur en grote economische schade. Op basis van onderzoek wordt ingeschat dat de directe kosten voor een koe met pensverzuring meer dan 200 euro bedraagt. Door de complexiteit van de reacties van de koe zijn de totale economische gevolgen zeer moeilijk te bepalen. Als alle directe en indirecte kosten, zoals melkderving, worden meegerekend, kan de schade voor een koppel van 125 koeien oplopen tot meer dan 10.000 euro per jaar. Naast een goede structuurvoorziening voor een optimale penswerking en goed herkauwen, speelt ook de krachtvoervoorziening een belangrijke rol. De omzetting van de snel afbreekbare componenten en de daarmee gepaard gaande pH-daling kan snel gaan. Onvoldoende verspreiding van het krachtvoer en mengvoer in de pens door te weinig penscontractie, kan mogelijk plaatselijk in de pens tot pensverzuring leiden.

Pensverzuring kan ertoe bijdragen dat koeien een snelle rantsoenwisseling niet aankunnen en klauwbevangenheid oplopen.

Dunne, zuur ruikende mest met belletjes wijst op pensverzuring.

Structuur kan direct via het rantsoen worden verstrekt of apart aan het voerhek.

Aandachtspunten en tips bij pensverzuring

  • Let op de koesignalen: verminderde eetlust en een lagere pensvulling (score 2  of minder), minder dan 60 herkauwslagen per keer, erg dunne, zure mest met luchtbellen erop, vuile koeien, veel koeien liggend met de kop teruggeslagen, en koeien die lopen met opgetrokken buik;
  • Zorg voor een goede krachtvoer/ruwvoer- verhouding en geef geen porties van meer dan 3 kg krachtvoer ineens;
  • Bouw de mengvoergift in minimaal 21 dagen op tot maximaal 10 kilo mengvoer (excl. bijproducten), voldoende voor een goed productie.
  • Een grote overmaat aan bestendig zetmeel kan verzuring op darmniveau en chronische ontstekingen veroorzaken;
  • Voer koeien met pensverzuring 3-5 dagen geen krachtvoer, maar vooral structuur. Bij een TMR de koe apart zetten;
  • Let op met snel fermenteerbare kuilen (zowel eiwit als energie) en op kuilen met veel melkzuur en azijnzuur en een pH lager dan 4,5;
  • Ben zorgvuldig met conserveermiddelen met melkzuur;
  • Klauwproblemen als bevangenheid en zoolzweren zie je pas 6 tot 8 weken nadat de pensverzuring is begonnen. Wacht daar niet op;
  • Het vetgehalte in de melk is bij pensverzuring lager dan normaal. Bij aanleg voor hoog vet hoeft dat niet meteen op pensverzuring te duiden;
  • Bij weidegang, waarbij koeien veel onverzadigde vetzuren opnemen, zakt het vetgehalte ook;
  • Geef voldoende structuur met “prik” om de penswerking te stimuleren, voldoende voor minimaal 1 kilo structuurrijk voer;
  • Structuurmateriaal van minimaal 4 cm lang stimuleert door een goede matvorming het herkauwen;
  • Goede structuurbronnen zijn gehakseld koolzaadstro, luzerne, roodzwenk en rietzwenk.
  • Slecht verteerbare structuur, zoals gehakseld koolzaadstro, blijft te lang in de pens. Voer niet meer dan een halve kilo per koe;
  • Verdun suikerrijk gras met een hoog melkzuurgehalte (>40) met een graskuil met minder snel afbreekbare energie;
  • Bij te lange structuur en een te droog rantsoen selecteren koeien de fijne, smakelijke componenten. Onderschat niet het effect, ook voor de koeien die daardoor te weinig energie en eiwit krijgen.

Lebmaagdraaiing

Normaal gesproken ligt de lebmaag onder in de buikholte en wordt daar op zijn plaats gehouden door de omliggende organen. Als de lebmaag zich verplaatst, spreekt men van een lebmaagdislocatie, ook wel lebmaagdraaiing of lebmaagverplaatsing genoemd. In de meeste gevallen schuift de lebmaag naar links, onder de pens door. Daarvoor zijn twee oorzaken: gasvorming en het ontstaan van veel ruimte in de buikholte. Een verhoogde gasvorming (vluchtige vetzuren) maakt de lebmaag lichter, waardoor deze omhoog kruipt in de buikholte. Een te lage opname van structuurrijk voer na het kalven vult de pens onvoldoende en ontstaat extra ruimte. Een lebmaagdraaiing is een signaal van een verkeerde voeding of een verminderde voeropname en meestal is dan al sprake van een negatieve energiebalans. Er doen zich vaak al symptomen voor zoals een lagere melkproductie, een verminderde voeropname, verschijnselen van melkziekte of slepende melkziekte.

Aandachtspunten en tips bij lebmaagdraaiing

  • Zorg voor een traag structuurrijk droogstandsrantsoen zodat de pens na kalven nog gevuld is ondanks dat de koe op de dag van kalven minder vreet;
  • Stimuleer wel de voeropname direct na kalven zodat de pens snel gevuld wordt;
  • Bouw de krachtvoergift rustig op. Teveel en te snel kan een grote productie van vluchtige vetzuren geven en de ruwvoeropname verdringen, met meer kans op lebmaagdraaiing;
  • Zorg voor rust in het rantsoen. Als er direct na kalven teveel krachtvoer of andere snelle componenten worden gevoerd, is de passagesnelheid door de pens te groot. De pensvulling is minder en de grote hoeveelheid vluchtige vetzuren die in de lebmaag wordt gevormd kan niet snel genoeg worden afgevoerd naar de dunne darm;
  • Stimuleer de spijsvertering met voldoende beweging en een goed ligcomfort;
  • Koeien met lebmaagverplaatsing kunnen ook een indicatie zijn voor een te lage voeropname door pensverzuring.

De PDCA-aanpak voor minder transitieproblemen

De PDCA-aanpak kan ook voor het verminderen van de problemen in de transitie doelgericht ingezet worden. In deze paragraaf geven we enkele aangrijpingspunten en verwijzen we naar de vorige § 5.4 waar we in de PDCA-aanpak hebben aangegeven hoe je de voeding kunt beoordelen in relatie tot enkele transitieproblemen. De mogelijke maatregelen voor de de transitieproblemen zijn talrijk en divers. Voor het merendeel zijn ze gericht op de voeding in zowel de droogstand als in de eerste weken na kalven. Daarnaast spelen de droogstand (§ 5.2) en de zorg rond kalven (§ 5.3)  een belangrijke rol.
Omdat vaker in het jaar koeien in transitie zijn, zijn de resultaten van direct ingrijpen ook snel zichtbaar. Om voor het hele koppel de aanpak te kunnen beoordelen moet er een periode van ruim de gemiddeld tussenkalftijd voorbij zijn. Het moet wel duidelijk zijn wat de achterliggende oorzaak van de problemen is: de voeding, de huisvesting, de genetische aanleg. Met de KBL-aanpak kun je daar achter komen.

Doelen stellen (Plan)

Een goed verlopende transitie komt er op neer dat er geen of nauwelijks transitie gerelateerde problemen zijn. Helemaal uit te sluiten zijn sommige factoren niet, zoals een negatieve energiebalans in het begin van de lactatie, zolang die maar geen problemen zoals bijvoorbeeld slepende melkziekte veroorzaken. Sommige problemen kunnen veel minder zichtbaar zijn maar wel grote problemen veroorzaken zoals subklinische mastitis, subklinische pensverzuring of subklinische melkziekte. In de volgende tabel is een voorbeeld gegeven van een hoofddoel en de onderliggende streefwaarden. Het hoofddoel, is moeilijk in één cijfer weer te geven omdat elk afzonderlijk probleem een eigen aanpak vraagt om de uiteindelijke streefwaarden te bereiken. Waar het eigenlijk om gaat is dat je een zogenaamd SMART doel stelt en daarvoor consequent de PDCA-aanpak volgt. Het Specifiek zijn, Meetbaar zijn, Acceptabel en Realistisch zijn en Tijdgebonden. Specifiek is niet “een transitieprobleem” maar wel slepende melkziekte. Acceptabel en Realistisch is als het ook echt haalbaar is onder de gegeven omstandigheden. Een Tijdgebonden is bijvoorbeeld binnen een jaar en dat hangt weer samen met de vraag of het realistisch is. Beter de tijd nemen voor een grondige aanpak dan half werk door te snel willen.

In de tabellen een voorbeeld van een transitiedoel en enkele maatregelen, indicatoren en kengetallen. Een deel van de maatregelen zien we ook terug in de PDCA-droogstand en de PDCA-voeding in de lactatie. De keuze hangt af van welk vertrekpunt je kiest: in combinatie met productie en gehaltes (voeding in lactatie), in relatie tot de droogstand of in relatie tot opstarten en de eerste 60 dagen. De aanpak blijft hetzelfde en ook het resultaat.

Maatregelen bedenken en uitvoeren (Do)

Omdat we te maken hebben met uiteenlopende problemen met een eigen achtergrond moet de maatregelen dus ook daarop worden afgestemd. Maar sommige maatregelen kunnen meerdere doelen dienen. Zo kan een “goed rantsoen” slepende melkziekte voorkomen, pensverzuring voorkomen, de melkproductie en de gehalten op niveau houden en zorgen voor voldoende weerstand. In dit geval zou het thema optimaliseren van het rantsoen kunnen zijn dat voor het doel goed omschreven moet worden met kenmerken/kengetallen in overleg met de voeradviseur. Datzelfde geldt voor de droogstand waarvoor afzonderlijke doelen gesteld kunnen worden, zoals een betere conditiebeheersing en voorkomen van melkziekte, of dat het optimaliseren van de voeding in de droogstand als thema genomen kan worden (met specifieke kenmerken/kengetallen) zodat die problemen niet meer aan de orde zijn. Er zijn dus meerdere kengetallen die een beeld geven van het verloop en de kwaliteit van de transitie die tegelijkertijd door één hoofdmaatregelen verbeterd kunnen worden.
De meeste maatregelen zijn al beschreven in de aandachtspunten en tips bij de verschillende transitieproblemen hiervoor, en bij de diverse onderwerpen als de droogstand, klauwgezondheid, uiergezondheid etc. Vanwege de samenhang tussen transitieproblemen is het belangrijk dat je de zaken gestructureerd aanpakt. Houd het overzichtelijk en beheersbaar. Probeer ook hier weer de maatregelen in elk geval zoveel mogelijk in te passen in de bestaande werkroutines zodat de extra tijd beperkt blijft en je doelgericht en consequent blijft werken.

Sommige problemen hangen met elkaar samen en het is zaak om goed naar de oorzaak te blijven kijken zodat de juiste maatregelen genomen worden die elkaar niet tegenwerken. Bijvoorbeeld een structuurvoorziening tegen pensverzuring die de productie onder druk kan zetten. Probeer zo mogelijk maatregelen te nemen die meerdere doelen dienen.

Besteedt voor de controle ook tijd aan de koeien zelf. Met een goede waarneming valt veel te beoordelen, maar mag niet het enige zijn. Wat je in de stal denk te zien, moet je terug kunnen zien in de technische resultaten, bijvoorbeeld in de MPR. Cijfers liegen doorgaans niet, beoordelingen soms wel. De ernst van een probleem wordt in de praktijk soms ondergeschat. 

Controle van de voortgang (Check)

Voor de controle van de voortgang gebruik je dezelfde kengetallen als die zijn gebruikt bij de doelen. De manier waarop de controle kan worden uitgevoerd kan variëren van waarnemingen in de stal, beoordelen van uitslagen van tankmelk of beoordelen van de MPR-uitslagen zoals de BSK, de gehalten, het verschil %V-%E , conditiescore etc. Hiervoor zijn ze besproken.

Beoordelen van de resultaten, aanpassen of consolideren (Act)

De laatste stap in de PDCA-cyclus is kijken of het doel is of wordt bereikt. Eigenlijk zijn het tussenstappen omdat transitieproblemen zich voortdurend in het koppel kunnen voordoen omdat er altijd koeien afkalven. Voor de individuele koeien gaat het om een periode van pakweg 100 tot 140 dagen. Bij de groep die 120 dagen in lactatie is kan het eindresultaat beoordeeld worden. Maar sommige problemen komen pas later aan het licht zoals klauwproblemen als gevolg van energiegebrek. Of pensverzuring vaak pas in de midden-lactatie. Hoewel de controle soms alleen in de transitieperiode zelf wordt uitgevoerd, kan een beoordeling van het resultaat soms pas later in de lactatie uitsluitsel geven. De aandacht door die sterke transitiegerichtheid kan daardoor teveel alleen op de transitiekoeien gericht zijn en te weinig op de koeien wat verderop in de lactatie.

Een probleem kan zich op koppelniveau voordoen als meerdere koeien dezelfde verschijnselen hebben. Het probleem heeft dan ook dezelfde oorzaak. Maar hoe het probleem voor de individuele koeien kan uitpakken kan sterk verschillen. De een knapt er sneller van op dan de ander en daarom wordt elke gezamenlijk probleem ook een individueel probleem. De aandacht kan daardoor ook verschuiven van de transitiegroep met verse koeien naar een aantal individuele koeien die daadwerkelijk een probleem hebben. Bij een verkeerde beoordeling kan het lijken alsof een individuele koe “toevallig” een probleem heeft terwijl het een koe is die onderdeel uitmaakt van een groep die als geheel een probleem heeft dat is veroorzaakt door een gemeenschappelijke factor, zoals een rantsoenfout. Dus blijf altijd goed kijken naar oorzaak en gevolg.

Aandachtspunten en tips bij de PDCA-aanpak voor transitieproblemen

  • Sommige problemen worden als normaal of onvermijdelijk gezien terwijl je voor een optimale bedrijfsvoering geen enkel probleem als normaal of onvermijdelijk zou moeten zien:
  • In de praktijk is er vaak sprake van zogenaamde onderbehandeling omdat de ernst van het probleem niet wordt onderkend of omdat het gewoon wordt geaccepteerd;
  • In de praktijk wordt doorgaans (veel) te weinig tijd besteed aan de beoordeling van de MPR-uitslagen en teveel vertrouwd op waarnemingen in de stal;
  • Besteed voldoende tijd aan het terugkoppelen naar de problemen en de maatregelen, een vereiste voor een goede managementpraktijk. Bovendien vergroot dat het zelfvertrouwen en het werkplezier.
  • Neem niet teveel hooi op de vork. dat kan leiden tot frustraties en verminderen van de motivatie;
  • Veel problemen hebben meerdere oorzaken en vragen ook een integrale aanpak. Nodig erfbetreders uit voor een gezamenlijk overleg. Dat kan voor specifieke problemen maar ook een of twee keer per jaar om alles eens goed tegen het licht te houden en adviezen en maatregelen af te stemmen;
  • Bekijk de aanpak en de resultaten nooit alleen voor de korte termijn. Dan lijken de adviseurs een kostenpost terwijl het een investering voor de langere termijn is.

Bronnen

  • Kok, A. et al., 2019. Review Dry period length in dairy cows and consequences for metabolism and welfare and customised management strategies
  • Baumgard, L., 2025. Reevaluating transition cow dogmas
  • Tapp, G. et al., 2025. Impact of a reduced metabolizable protein supply during the transition period on the immune and metabolic status of dairy cows
  • Dixhoorn I. D. E. van  et al., 2018. Indicators of resilience during the transition period in dairy cows. A case study
  • Mion, B. et al, 2022. Effects of replacing inorganic salts of trace minerals with organic trace minerals in pre- and postpartum diets on feeding behavior, rumen fermentation, and performance of dairy cows.
  • Kerwin, A.L. et al., 2022. Transition nutrition and management Associations with health, milk yield, and reproduction.
  • Daros, R.R., et al. 2022, Risk factors for transition period disease in intensive grazing and housed dairy cattle.
  • Drift, S. van den, 2015. Negatieve eiwitbalans in droogstand onderschat
  • Knegsel, A.T.M. van et al., 2007. Dietary Energy Source in Dairy Cows in Early Lactation: Energy Partitioning and Milk Composition
  • Knegsel, A.T.M. van et al., 2014. Metabolic adaptation during early lactation: Key to cow health, longevity and a sustainable dairy production chain
  • Nicola,I. et al, 2022. Association between prepartum nonesterified fatty acid serum concentrations and postpartum diseases in dairy cows
  • Kerwin, A.L. et al., 2022. Transition cow nutrition and management strategies of dairy herds in the northeastern United States: Part I—Herd description and performance characteristics
  • Kerwin, A.L. et al., 2022. Transition cow nutrition and management strategies of dairy herds in the northeastern United States: Part II—Associations of metabolicand inflammation-related analytes  with health, milk yield, and reproduction
  • Kerwin A.L. et al., 2023. Transition cow nutrition and management strategies of dairy herds in the northeastern United States: Part III—Associations of management and dietary factors with analytes, health, milk yield, and reproduction