De voeding van spenen tot insemineren

Na het spenen heeft een kalf nog ongeveer een jaar om zich verder te kunnen ontwikkelen tot de inseminatieleeftijd. Die ontwikkeling bepaalt de afkalfleeftijd die onder de gemiddelde Nederlandse omstandigheden ongeveer 24 maanden is. De spreiding in de afkalfleeftijd, die in de praktijk aanzienlijk kan zijn, wordt voor een belangrijk deel bepaald door de ontwikkeling tot de pubertijd op ca. 9 maanden (spreiding 7-11 maanden). Doorgaans hebben ze dan een gewicht van ruim 40% van het volwassen gewicht. Bij een volwassen gewicht van 675 tot 750 kg komen de kalveren in de pubertijd bij een gewicht van 270 tot 300 kg. Met name de afwijkingen naar boven verhogen het gemiddelde en zijn een belangrijke bron van informatie: waarom wijken deze kalveren zo sterk af van de rest? Naarmate de opfok beter is zal de spreiding in afkalfleeftijd afnemen, is de ontwikkeling uniformer en zijn de prestaties beter.

Bij de tabel: Een voorbeeld van een voerschema met bijbehorende groei tot aan insemineren (Schothorst Feed Research, 2012). En in de grafiek is de ontwikkeling in de groei duidelijk te zien. Hoewel die na 8 maanden afneemt, neemt het gewicht nog wel toe.

Het groeiverloop wordt bepaald door de voeropname. Zo kan de hoeveelheid melk tot spenen in combinatie met de speenleeftijd, de groeisnelheid en de ontwikkeling sterk beïnvloeden. Als met de voeropname na spenen daarop wordt ingespeeld kan worden gestuurd op de gewenste inseminatieleeftijd. Bij een maximale groei kan op ongeveer 13 maanden geïnsemineerd worden en bij een lage groei op ongeveer 27 maanden. Met deze 5 maanden verschil kan goed gestuurd worden op de gewenste afkalfleeftijd bij bijvoorbeeld een seizoenskalvende veestapel.

Weiden van de kalveren is goed voor de ontwikkeling van skelet en spieren en voor de stofwisseling. Het maakt het afkalven bovendien gemakkelijker. In de praktijk blijken ze in het begin soms terug te vallen in de groei. De terugval is groter naarmate het verschil tussen de voeding tijdens opstallen en weiden groter is. De terugval kan worden voorkomen of verminderd door in het begin iets bij te voeren.

Jongvee dat te vroeg op de roosters wordt gehuisvest, valt bijna altijd terug in de groei en ontwikkeling. Verstrekken van voldoende krachtvoer en ruwvoer kan dat enigszins tegen gaan. In de winter is het bijna onmogelijk om terugval te voorkomen en dan is later overzetten met het juiste rantsoen de remedie.

Ruwvoer tot insemineren

Jongvee kan na een aantal maanden al flink wat ruwvoer en krachtvoer opnemen, kan goed herkauwen en produceert al aardig wat lichaamswarmte. Een optimale overgang naar volledig ruwvoer is ook goed voor de ontwikkeling van een aantal vitale functies van het kalf. Deze ontwikkeling is beter als de ontwikkeling vóór spenen beter is geweest. Een belangrijk aandachtspunt is de energie-eiwit verhouding in het rantsoen. Die blijkt in de praktijk vaak verre van optimaal, zeker als restvoer of een matige kuil wordt gevoerd. Ook mineralen en spoorelementen zijn voor de botopbouw, de klauwen en andere lichaamsdelen van wezenlijk belang. Omdat goed melkpoeders en krachtvoeders vaak voldoende mineralen en spoorelementen bevatten, is de overgang naar volledig ruwvoer een moment om op basis van de uitgebreide kuilanalyses mineralen op maat bij te voeren. Na insemineren kan restvoer wel worden gevoerd.

Voorbeeld van en voerschema met ruwvoer met RE-gehalte, VEM/kg drogestof en drogestof opname voor een afkalfleeftijd van 24 maanden (Bron: Schothorst Feed Research, 2012). De verhouding en de hoeveelheid eiwit in het rantsoen is van wezenlijk belang voor de groei en ontwikkeling. Hoe meer ruwvoer hoe onzekerder het wordt als geen goede analyses beschikbaar zijn. 

Aandachtspunten en tips

  • Het eiwitgehalte heeft invloed op de ontwikkeling van het melkklierweefsel in de uier. Niet op de ontwikkeling van de uier zelf of op het gewicht bij het bereiken van de puberteit;
  • Het eiwitgehalte heeft invloed op de ontwikkeling van het kalf; te weinig eiwit in verhouding tot de hoeveelheid VEM geeft meer vervetting;
  • Zorg in het rantsoen voor snelgroeiende kalveren voor voldoende pensbestendig eiwit (DVE);
  • Een sterke groei voor de pubertijd hoeft geen negatieve gevolgen te hebben voor het uierweefsel en de melkcellen, als de dieren maar niet te vet worden;
  • Als de kalveren te vet de puberteit in gaan, kan dat leiden tot een kleiner aantal melkblaasjes in de uier in aanleg en dus tot een lagere melkproductie op latere leeftijd;
  • Vervetting in de pubertijd verhoogt de kans op een zogenaamd vleesuier, met veel bindweefsel en dat moeilijk uit te melken is;
  • Geef in de eerste maanden na spenen onbeperkt goed ruwvoer en voldoende krachtvoer: tenminste 2,5 kg krachtvoer op 12 weken leeftijd;
  • Vervetting na de pubertijd verhoogt de kans op te vet afkalven. De neiging tot eerder vervetten blijft de hele productieve periode en leidt vaak tot problemen.
  • Is de ontwikkeling tot ca. 7 maanden niet optimaal, verminder dan de energievoorziening enigszins om vervetting te voorkomen;
  • Vanaf de dracht mag de groei terug naar ongeveer 250 gram per dag op afkalfleeftijd;
  • Zorg ook altijd voor voldoende schoon water.

Wanneer insemineren?

Onder zeer goede praktijkomstandigheden is 13 maanden de ondergrens voor insemineren, mits de groei en ontwikkeling op peil zijn. Een goede voeding, verzorging, huisvesting en klimaat vormen daarvoor absolute voorwaarden. In de praktijk is beginnen met de eerste inseminaties op 14 maanden een goed uitgangspunt voor de goed ontwikkelde kalveren. Op 16 maanden zouden alle kalveren geïnsemineerd moeten zijn. Als daarmee een gemiddelde afkalfleeftijd van het jongvee van 24 maanden wordt bereikt blijft de spreiding beperkt. Pinken zouden drachtig mogen zijn als ze 55% van het volwassen gewicht hebben bereikt, dat wil zeggen ca. 370 kg voor HF en voor dubbeldoel rassen wat meer. Een achterstand ten tijde van insemineren wordt nooit meer helemaal goed gemaakt in de periode daarna.

Wil je meer weten over de optimale afkalfleeftijd, lees dan deze VERDIEPINGSPAGINA

Hoe meet je de onwikkeling?

Bij kalveren onderscheiden we groei (gewicht en conditie) en ontwikkeling van het skelet (vorm en hoogte). Kalveren met een matig ontwikkeld skelet groeien “vol”. Dat worden ook wel  “propjes” genoemd. Kalveren met een goed ontwikkeld skelet zijn vaak slanker. Wat niet hetzelfde is als smal of mager. Om de juiste leeftijd voor insemineren te kunnen bepalen moeten deze verschillende aspecten worden meegenomen bij het meten van de kalveren. Door de kalveren op verschillende manieren te beoordelen wordt een goed totaalbeeld verkregen van de groei en ontwikkeling.

  • De borstomvang, als afgeleide van lichaamsgewicht en conditie, is traditioneel de meest gebruikte manier, maar dat zegt niet alles;
  • Kijk bij het bepalen van de inseminatieleeftijd ook naar de conditie. Als het kalf voldoende borstomvang heeft met een te ruime conditie dan wordt in de beoordeling teveel gewicht en te weinig ontwikkeling meegenomen. Streef naar een conditie van 3;
  • De hoogtemaat van het kalf zegt ook iets over de ontwikkeling, maar de genetische aanleg voor hoogtemaat is sterk. Dus combineer die altijd met de borstomvang;
  • De meest ideale combinatie voor het bepalen van het juiste moment van insemineren is die van leeftijd, borstomvang, conditie en hoogtemaat;
  • Meet de kalveren minstens twee keer per jaar en op de juiste momenten. Je kunt dan nog (enigszins) corrigeren:
    – Bij het spenen;
    – Als u ze geen krachtvoer meer zou willen geven;
    – Als de geplande inseminatieleeftijd nadert.

Houd het vereiste gewicht als ondergrens (bij 165 tot 170 cm borstomvang ca. 370 kg voor zwartbont en ca. 390 kg voor roodbont) en de ontwikkeling en de conditie als extra toets.

Bij de tabel. Borstomtrek en daarbij berekend gewicht op verschillende leeftijden bij jongvee. De gewichten zijn exclusief dracht (10 kg in de 7e, 25 kg in de 8e en 35 kg in de 9e maand van de dracht). (Bronnen: Dpt Landbouw en Visserij Vlaamse Overheid, CVB, Vetvice, CR-Delta).

Bij de tabel: Conditiescore bij jongvee
(Bron: Vetvice, 2006).

Bronnen:

  • Wathes et al., 2014. Heifer fertility and carry over consequences for life time production in dairy and beef cattle
  • Vacek and Krpalkova, 2015. Relationships between growth and body condition development during the rearing period and performance in the first three lactations in Holstein cows.
  • Mohd Nor, et al., 2012. First-calving age and first-lactation milk production on Dutch dairy farms
  • Eastham, N. T. et al., 2020. Relation between first lactation milk yield and functional traitsin dairy cows
  • Ellingsen, K. et al., 2015. The effect of large milk meals on digestive physiology and behaviour in dairy calves.
  • Sawa, A. et al., 2018. Effect of age at first calving on first lactation milk yield, lifetime production and longevity.
  • Boro, P. et al., 2016. The effect of heifer growth on milk production and efficiency (overzichtsartikel).
  • Easthem, N.T., et al., 2018. Association between age at first calving and subsequent lactation performance in UK Holstein and Holstein-Friesian dairy cows.
  • Cooke J.S. et al., 2013. Association between growth rates, age at first calving and subsequent fertility, milk production and survival in Holstein-Friesian heifers.