Selectie is een belangrijk onderdeel binnen de fokkerij. Selectie is ook een krachtig instrument. Het gaat relatief snel omdat dieren die niet voldoen aan het fokdoel, direct uitgeselecteerd kunnen worden. Fokken en selecteren zijn onlosmakelijk verbonden als je doelgericht wilt fokken. Door een stier te kiezen die aan de criteria voldoet en gebruikt op koeien die ook aan de sectiecriteria voldoen, krijg je flinke vooruitgang. Bij levensduurverlenging neemt het belang van de juiste selectie alleen maar toe. Immers, als je minder jongvee gaat aanhouden, zijn er minder dieren om te selecteren voor de beste genetische kwaliteiten. En dat doe je dan al bij het insemineren en niet achteraf bij het jongvee. Waarop selecteer je dan?

De selectie als tweede pijler onder de fokkerij
Waarop selecteren?
Bij de selectie is het, net als bij fokken, belangrijk om een helder doel te hebben met duidelijke criteria zodat je op basis daarvan kunt selecteren. Het doel “een langere levensduur” zal onvoldoende opleveren omdat je daarop niet kunt selecteren. Zeker in het begin heb je daarvoor te weinig koeien met een lange levensduur en moet goed weten waarom koeien niet lang meegaan want dat zijn de aangrijpingspunten voor de fokkerij. Welke problemen doen zich voor, hebben die een genetische achtergrond en kun je die vervolgens met fokken verminderen of voorkomen? Koeien die vanwege problemen minder goed functioneren zouden niet geselecteerd moeten worden om mee verder te fokken, tenzij de problemen met de juiste stierkeuze op redelijke termijn verholpen kunnen worden. Selecteren voor de afvoer doe je het liefst op basis van economische overwegingen, maar zover komt het bij de meeste koeien (nog) niet. Met gericht fokken en selecteren op de kenmerken die op het bedrijf de levensduur (mede) bepalen, kom je uiteindelijk ook toe een echte economische afwegingen bij de afvoer.

Met alleen stieren red je het niet
De helft van de genen, en dus ook die voor de aanleg van de kwaliteiten van de dochters, komt van de moeder. Het is niet alleen de stier die bepaalt wat de dochters zullen presteren. Door te weinig waarde te hechten aan de inbreng van de moeder, en dus ook aan de selectie van moederskant, kun je kansen op vooruitgang missen. Een stier kan hooguit op enkele kenmerken een ondergemiddelde koe naar een bovengemiddeld dochter krijgen, maar nooit op alle punten. En zelden in een keer. Door de pinken en koeien te nemen die gemiddeld of bovengemiddeld zijn voor de gewenste kenmerken, wordt het resultaat bij de juiste stierkeuze alleen maar beter. Door stieren te kiezen alleen omwille van de plaats op de lijst kom je vinder ver als met een gerichte paringscombinatie. Met andere woorden: de koe of pink zijn het vertrekpunt, de stier is de aanvulling daarop.
Bij het gebruik van een eigen stier moet je goed weten wat die te bieden heeft. Dat valt af te leiden uit informatie van moeders en vaders kant. Met een stier die niet past bij je koppel kun je jaren zorgvuldig fokken ongedaan maken. Als je er niet zeker van bent selecteer zijn dochters dan niet voor de aanfok. En let wel: de buitenkant is weliswaar belangrijk maar wat erin zit is zeker zo belangrijk.

Waarom worden dochters uit jongere moeders gemiddeld ouder en wat speelt er meer mee? Kijk daarvoor op deze VERDIEPINGSPAGINA
Beperk de spreiding
Bij veel veestapels zien we een grote spreiding in de kwaliteit en de prestaties van de koeien en het jongvee. Met het uitselecteren van koeien en pinken die niet voldoen aan de eisen, het ondereind, wordt een snelle genetische verbetering binnen de eigen veestapel gerealiseerd. Door nu de juiste stieren op de juiste pinken en koeien te gebruiken kan een grote vooruitgang worden geboekt. Als je niet meer jongvee aanhoudt dan strikt nodig voor vervanging dan is het aantal beschikbare pinken beperkt en is een zorgvuldige selectie vereist. Te weinig goede pinken betekent dat meer goede koeien geselecteerd moeten worden. Wanneer grote stappen gemaakt moeten worden is het wellicht beter om wat meer jongvee aan te houden en de beste kalveren op een later moment uit te selecteren en tegelijkertijd wat strenger te selecteren in de melkveestapel. Het beoordelen van de jonge dieren is lastig en alleen mogelijk op enkele kenmerken in de bouw en het gedrag. Voor het overige moet je je verlaten op de informatie over de (genomische) fokwaarden en van de moeder.
Ideaal is een veestapel met een kleine spreiding in kwaliteiten, zonder uitschieters naar beneden of naar boven. Uniformiteit in het koppel is voor veel zaken een voordeel zoals voor de voeding, gezondheidszorg en ligboxafstelling. En ook voor de stierkeuze omdat je geen afwijkingen hoeft te corrigeren. Bij de beste koeien kan een combinatie met een stier, die op bepaalde kenmerken heel veel toe kan voegen, extremere dochters opleveren. Zolang het gaat om een uitgebalanceerde combinatie van kenmerken en kwaliteiten is daar weinig op tegen, maar dat is niet altijd het geval. Stieren voegen zelden of nooit op alle punten iets of evenveel toe. Extremen leveren ook weer extremen op en zeker niet alleen positieve. Wat zijn de uitgangspunten:
- Kies stieren die iets toe kunnen voegen waar de koe een tekort aan heeft;
- Houd in stand wat goed is door consequent te blijven in de selectie en doelen;
- Verbeter wat ondergemiddeld is door over een langere periode consequent op de te verbeteren kenmerken te fokken;
- Voer ver ondergemiddelde koeien af.
In § 6.5 gaan we verder in op de stierkeuze.

Links ter illustratie een vereenvoudigd voorbeeld van een kenmerk dat op een hoger niveau wordt gebracht en waarbij tegelijkertijd de spreiding wordt verminderd. Het gemiddelde voor een bepaald kenmerk ligt op 100 met een spreiding van +/-10. Het ondereind vanaf een waarde van 97 en lager wordt niet gebruikt. De gekozen stier heeft voor dat kenmerk een waarde van 106 met een hoge betrouwbaarheid met een kleine spreiding bij de dochters en brengt het gemiddelde naar 103 zonder uitschieters. De koeien met een aanleg hoger dan de stier zullen iets inleveren en de koeien die tussen 97 en 103 liggen zullen erop vooruitgaan. De spreiding wordt dus kleiner terwijl de veestapel in zijn geheel op een hoger niveau komt. Het voordeel voor het koppel gaat boven dat van een paar individuele koeien. Dit voorbeeld is ter illustratie, in de praktijk komt het zelden zo gelijkmatig tot stand.
Aanhouden en afvoeren wordt kritischer
Het aanhoud- en afvoerbeleid wordt bij levensduurverlenging steeds kritischer. Het zijn steeds minder de problemen die de afvoer en de levensduur bepalen en steeds meer de selectie op basis van gezondheid, functioneren en productie. De essentie is ook hier vasthouden aan het fokdoel, consequent blijven werken en zelf (mede) bepalen welke stieren geschikt zijn om aan het doel bij te dragen en met welke zekerheid en betrouwbaarheid.


Er kunnen veel redenen zijn om kalveren niet aan te houden. Zo kan een ziekte of aandoening een reden zijn, of een matige kwaliteit in de lichaamsbouw, schrikachtigheid en ‘verlegenheid’ of slecht drinkgedrag. Twijfel niet te lang. Insemineer desnoods iets meer koeien voor de aanfok zodat selectie wat gemakkelijker wordt. Hanteer de regel dat bij jongvee dat zich nog ontwikkelt elke negatieve invloed door een slechte gezondheid of afwijkend gedrag een blijvende negatieve invloed kan hebben.

Aandachtspunten en tips
- Kijk niet alleen naar het jongvee als een afzonderlijk iets. Beoordeel ze in samenhang met hun ouders;
- Kenmerken in de bouw kunnen na enkele weken of maanden al goed zichtbaar worden. Houd bij twijfel de kalveren wat langer aan;
- Selecteer je op basis van problemen die door de omstandigheden worden veroorzaakt, pas dan ook de omstandigheden aan anders is het zinloos. Een koe aanpassen aan de omgeving duurt veel langer of is onmogelijk;
- Stel bij de selectie van een koe altijd de vraag of ze met de juiste stierkeuze bovengemiddelde dochters kan krijgen. Zo niet, dan niet gebruiken;
- Vraag je ook af of je haar ook zou afvoeren als er geen jongvee “in de wacht” zou staan, en of het jongvee ook echt beter is;
- Een lage LW op latere leeftijd is geen goed selectiecriterium. Kijk naar de feitelijke productie en vergelijk die met de gemiddelde vaars;
- Een oudere koe die nog goed functioneert levert qua productie vaak meer op dan de beste “genetisch verbeterde” vaars uit je eigen veestapel;
- Houd bij groei van het bedrijf niet zonder meer alles aan omdat je de genetische basis kunt verzwakken;
- Minder jongvee aanhouden zonder dat de koeien van zichzelf ouder worden is riskant. Stem je jongvee af op de levensduur en niet andersom want dat lukt niet;
- Houd bij de opfok een veiligheidsmarge aan. Beter een vaars te moeten verkopen dan een dure te moeten kopen uit een vreemd koppel en met een andere genetische achtergrond;
- Slecht ontwikkeld jongvee, om welke reden dan ook, zal nooit voldoen aan de eisen die je stelt aan een duurzame koe;
- In de praktijk worden wel de volgende criteria bij jongvee vaak gehanteerd:
- Snel en gretig drinken, nieuwsgierig en vitaal;
- Geen luchtwegaandoeningen zoals longontsteking;
- Geen langdurige diarree;
- Geen duidelijke groeiachterstand;
- Geen negatieve uitschieters in het genetisch profiel van de kalveren.
