Economische gevolgen voor de opfok

Bij de opfok gaat het om veel meer dan de directe kosten voor de opfok. Het beïnvloedt ook de economie van het melkvee. Immers, door een betere gezondheid en ontwikkeling komt de genetische aanleg beter tot uiting. De opfok is daarom een van de pijlers onder een duurzame veestapel. Ook al wordt de opfok door optimalisatie wat duurder, wat lang niet altijd het geval hoeft te zijn, uiteindelijk wordt het terugverdiend. Het hangt sterk af van hoe de jongveeopfok is ingericht en de prijsverhoudingen. Uitzonderingen daargelaten, blijken de kosten in de praktijk niet heel sterk te verschillen.

Een proces van continue resultaatverbetering

Optimalisatie van de opfok betekent dat er een proces in gang wordt gezet dat versterkend werkt tot een evenwicht wordt bereikt dat is afgestemd op de levensduurdoelen. Door de betere opfok wordt de kwaliteit van het jongvee beter en is er minder uitval. De betere kwaliteit heeft gevolgen voor de levensduur. Een langere levensduur vraagt op zijn beurt weer minder jongvee. Als er minder jongvee nodig is kan er strenger worden geselecteerd bij de kalveren of bij de koeien door alleen de koeien die het best presteren, met fokstieren te insemineren. Willekeurig en te snel de hoeveelheid jongvee verlagen is riskant als het proces niet optimaal verloopt of er onverwacht koeien uitvallen. Dat verloopt niet altijd even gelijkmatig (zie hfdstk 1 management). Bij de juiste aanhoudstrategie bij de koeien in combinatie met de opfok, zal er een evenwichtige levensduurstrategie mogelijk worden.

Factoren van invloed op de opfokkosten

De uiteindelijke opfokkosten worden niet alleen bepaald door de kosten van de opfok van een vaars. De gehele opfok betreft ook de verkoop van kalveren of pinken, dus de opbrengst uit de opfok. Belangrijke factoren die invloed hebben op het rendement van de jongveeopfok zijn:

  • Het stuks jongvee dat per melkkoe moet worden aangehouden.
  • De tussenkalftijd die het aantal geboortes per jaar bepaalt.
  • De afkalfleeftijd van de vaarzen.
  • Het aandeel inseminaties met vleesstieren.
  • De doodgeboorte.
  • De uitval onder de kalveren en pinken.
  • Al of niet (deels) uitbesteden van de opfok en de kosten daarvan.
  • De kosten voor poedermelk, krachtvoer, ruwvoer, mineralen, additieven, medicijnen, dierenarts, inseminatiekosten, huisvesting, diverse voorzieningen.
  • De opbrengsten uit de verkoop van boventallige kalveren, pinken, vaarzen en/of vleeskalveren.
  • De opfokmethode omdat die uiteindelijk de hoeveelheid poedermelk (of koemelk), de hoeveelheid krachtvoer en ruwvoer, het aantal inseminaties en het gebruik van diverse voorzieningen bepaalt.

Analyse van de opfokkosten

Voor een goed beeld van de opfokkosten is het aan te raden de kosten in de administratie gescheiden te houden. Dat is anno 2025 meestal niet het geval terwijl ze gemiddeld rond de €2.100 per opgefokte vaars bedragen. Anno 2025 zijn de opfokkosten per dag voor een volledige opfok inclusief arbeid opgelopen €2,88. In de praktijk bestaan er duidelijke verschillen tussen bedrijven, bijvoorbeeld als gevolg van verschillen in de ruwvoerkosten door verschillen in de bedrijfsopzet en intensiteit. Verschillen zien we ook in het gebruik en de prijs van poedermelk en krachtvoer. Te weinig of een mindere kwaliteit kan de kosten iets drukken maar meestal leidt dat tot een slechtere kwaliteit van de kalveren. Bedrijven met de laagste kosten hebben niet per definitie een slechtere opfok of omgekeerd is een dure opfok niet altijd beter.Om na te kunnen gaan wat de economische gevolgen zijn van maatregelen in de jongveeopfok, is inzicht in de afzonderlijk kostenposten nodig. Ook om na te gaan of uitbesteden economisch aantrekkelijk is. Want wat mag het dan kosten?

Relatie opfokkosten en levensproductie

Een langere levensduur betekent lagere opfokkosten per 100 kg levensproductie. En ook per levensjaar. In de figuur rechts is dat weer gegeven voor de opfokkosten inclusief arbeid (oranje kolommen) en exclusief arbeid (blauwe kolommen). Er is uitgegaan van totale opfokkosten van €1.650 exclusief arbeid en €2.100 inclusief arbeid. In de eerste lactaties dalen de kosten per kg melk meer dan lineair. Uiteindelijk worden de opfokkosten per 100 kg melk zeer laag (€1,96 per 100 kg melk excl. arbeid, €2,49 incl. arbeid)). Op bedrijfsniveau wordt dat nog minder omdat er minder dan één stuks jongvee per koe aanwezig is. Als de hogere opbrengsten uit verkoop van jongvee worden meegenomen wordt het nog minder. Gezien het kleine effect van een bezuiniging op de opfokkosten op het totale economische resultaat en het effect van levensduur en levensproductie kan beter niet zonder meer op de opfokkosten worden bezuinigd. Kwaliteit voor levensduur staat voorop.

Het opfokquotum

De hoeveelheid jongvee afstemmen op de te verwachten afvoer kan veel opleveren. Bij een bepaalde afvoerleeftijd is dat eenvoudig te berekenen:

  1. Neem de afvoerleeftijd en verminder die met de afkalfleeftijd. Het resultaat is de productieve afvoerleeftijd.
  2. Deel 100% door de productieve afvoerleeftijd en het resultaat is de gemiddeld vervanging.
  3. Vermenigvuldig dat met het gemiddeld aanwezige aantal koeien en je hebt het aantal benodigde vaarzen.
  4. Omdat de kans bestaat dat er een vaars uitvalt in hetzelfde jaar dat ze is ingestoken, kun je er 1 of meer aan toevoegen.
  5. Om selectie af te dwingen kun je uitrekenen hoeveel vaarskalveren je per maand of kwartaal aan moet houden; het opfokquotum. De rest wordt verkocht.

In de tabel links is een rekenvoorbeeld gegeven van het opfokquotum bij twee afvoerleeftijden. De langste levensduur is ongeveer 5 lactaties. De opfokkosten dalen aanzienlijk. De eerste maand extra levensduur levert al ruim €1.200 op. Na een jaar nog ruim €800 per extra maand. Het voordeel neemt steeds wat meer af omdat er steeds minder jongvee aanwezig is. Al met al kan het verschil als het doel is bereikt zo’n €25.000 aan opfokkosten schelen. Zoals we in 2.1 hebben gezien kan de levensduur nogal grillig verlopen en dat maakt een goede planning lastig. Bovendien moet rekening gehouden worden met (on)verwachte problemen zoals uitval tijdens de opfok of in het eerste jaar van de insteek. Bij wijze van “verzekering” is het dus verstandig een paar extra dieren aan te houden. De uitdaging is om ruim van tevoren in te schatten wanneer hoeveel jongvee nodig is voor de vervanging. Van het voornemen bij de eerste inseminatie tot afkalven is dat zo’n 3 jaar. Als koeien gespreid over het jaar worden geïnsemineerd, dan kun je wachten tot ca. 2 jaar van tevoren. Met het patroon van de opbouw van je veestapel kun je het patroon van het opfokquotum bij benadering invullen. In 2.3 hebben we daar een voorbeeld van gegeven.

De kosten van uitval van jongvee

De uitval onder het jongvee, met name in de eerste maanden, varieert in de praktijk van enkele procenten tot meer dan 20%. Uitval kost veel geld. De kosten voor de dracht, extra voerkosten, droogstandskosten, eventuele behandelkosten rond kalven, de opfokkosten tot het moment van uitval en de arbeidskosten. En daarnaast nog de gederfde opbrengst van het kalf zelf. Die kosten worden niet terugverdiend. Bij minder uitval stijgen weliswaar de opfokkosten omdat meer kalveren in de opfok komen, maar die kunnen worden terugverdiend als het kalf uiteindelijk kan worden ingezet of verkocht. Wordt de arbeid meegerekend, dan worden de kosten voor de opfok van €2.100 euro alleen goedgemaakt bij krapte op de markt. Dus het blijft aantrekkelijk om zo scherp mogelijk, maar wel risicoloos, jongvee aan te houden.

Afkalfleeftijd en kosten

Om een kalf eerder te insemineren moet het voldoende ontwikkeld en volgroeid zijn. Vroeger insemineren is alleen verantwoord als de pubertijd, die normaal met ongeveer 9 maanden wordt bereikt, door middel van een aangepast voeding wordt vervroegd. Maar of dat verstandig is hangt van meerdere factoren af. De optimale afkalfleeftijd voor de combinatie levensduur en levensproductie ligt op 23-24 maanden, maar niet elk bedrijf leent zich zonder meer voor optimale omstandigheden. Dat een pink bij vroeger insemineren eerder in productie komt wil niet zeggen dat de totale productieve levensduur langer wordt. Wat er aan de voorkant af gaat komt er niet per definitie aan de achterkant bij. Misschien wel juist niet. Eerst nagaan welke maatregelen daarvoor nodig zijn.
De periode van geboorte tot dracht beslaat ca. 65% van het totaal bij een afkalfleeftijd van ca. 27 maanden. In die periode wordt excl. arbeid ruim 40% van de kosten gemaakt en incl. arbeid ca. 55%. De relatief hoge kosten na insemineren worden veroorzaakt door het hoge ruwvoerverbruik. Twee maanden eerder kalven, van 27 naar 25 maanden, maakt een verschil van ca. 40 euro excl. en ca. 50 euro incl. arbeidskosten. Het verlagen van afkalfleeftijd dient goed overwogen te worden, omdat te vroeg afkalven ook te vroeg afvoeren kan betekenen en dat kost veel meer.

Het gebruik van een vleesras

Een zeer effectieve methode om een vroege selectie van overbodig jongvee te stimuleren is het gebruik van een vleesras zoals Belgisch Witblauw. Dergelijke kalveren leveren ook meer op. Aan de hand van berekening van het opfokquotum en de leeftijdsopbouw is op voorhand te bepalen hoeveel koeien geïnsemineerd kunnen worden met een vleesras. Bij een tussenkalftijd van 410 dagen kalft de gemiddelde koe 0,89 keer per jaar af; voor honderd koeien 89 keer met gemiddeld 43 vaarskalveren. Daaruit kan worden afgeleid hoeveel minder het kan en hoeveel inseminaties met een fokstier dat scheelt.

Aandachtspunten en tips

  • Door jongvee met te weinig kwaliteiten snel af te voeren bespaar je veel geld.
  • Onderschat ook de hoeveelheid werk voor het jongvee niet. Het vraagt gemiddeld zo’n 15% van alle arbeidstijd en meer dan 20% van de tijd voor alleen het vee. Minder jongvee loont ook in dat opzicht.
  • Bezuinig niet zonder meer op de opfokkosten, het kan de kwaliteit van de kalveren en later de melkkoeien verminderen.
  • Wil je de opfokperiode verantwoord verkorten, zorg dan voor een goede groei en ontwikkeling voor de pubertijd.
  • Voor een gezonde ontwikkeling blijft ook de voeding na de pubertijd van groot belang.
  • Voorkom een grote spreiding in afkalfleeftijd, dat verhoogt de gemiddelde afkalfleeftijd en de kosten.
  • Bezuinigen op de kosten van krachtvoer in de eerste levensmaanden bespaart op de korte termijn, maar kost geld op de langere termijn.
  • De voerkosten tot insemineren zijn ca. 25% van de totale voerkosten maar bepalen 75% van de kwaliteit van het jongvee.
  • Eerder insemineren zonder meer leidt grote kans tot een kortere levensduur.
  • Niet de kosten per opfokdag zijn bepalend bij het uitbesteden maar de kwaliteit van de vaarzen.
  • Als je de opfok uitbesteedt moet je kwaliteitseisen stellen. In de praktijk gebeurt dat vaak niet met teleurstellingen tot gevolg. Maak goede afspraken, ook binnen familieverband.
  • Dat een melkveehouder die is gestopt ook een goede opfokker is, is zeker niet altijd waar.
  • Gebruik, als je minder jongvee nodig hebt, zoveel mogelijk een vleesstier op de koeien die genetisch het minst te bieden hebben.
  • Bepaal bij vroege selectie van jonge kalveren zelf welke kalveren verkocht worden en laat het niet over aan de handelaar.