Overige economische gevolgen

Zoals in §3.1 is aangegeven raakt levensduurverlenging veel onderdelen binnen het bedrijf. Soms heel direct, soms indirect en niet direct in beeld of meetbaar. Zoals de verborgen kosten vaak onderdeel zijn van de (lagere) melkproductie. De meest voor de hand liggende en belangrijkste gevolgen zijn hiervoor besproken. Een paar onderdelen die vaak buiten beeld blijven bespreken we hier ook kort omdat ze samenhangen met de levensduur en de manier waarop melkveehouders een langere levensduur willen bereiken. In de figuur rechts nog eens het overzicht met in de omrande vakjes enkele onderwerpen die we bespreken.

Arbeid komt ter sprake in §3.8 en in §3.9 komt het integrale resultaat ter sprake, het levenssaldo.

Kosten voor fokkerij en reproductie

Hoe de kosten voor reproductie en fokkerij zullen veranderen onder invloed van de levensduur, hangt samen met de strategie die wordt gevolgd. Wordt bewust duurder sperma gebruikt? Of uitsluitend van bewezen fokstieren? Wordt langer doorgegaan met insemineren omdat ze bepaalde koeien niet willen afvoeren? Een oudere veestapel heeft gemiddeld iets meer inseminaties nodig. Niet meer drachtig willen worden is bij oude koeien vaak de belangrijkste reden voor afvoer. De tussenkalftijd neemt toe, de melkproductie blijft mogelijk te lang op een te laag niveau en de kans op problemen in de droogstand en later in de transitieperiode neemt toe. Het aantal inseminaties en de spermaprijs zijn niet van doorslaggevende betekenis als de koe genoeg produceert en nog goed genoeg is om de volgende lactatie goed door te komen.
Sommige melkveehouders gaan meer (duur) gesekst sperma gebruiken om de kans op vaarsjes te vergroten en het aandeel inseminaties met een vleesras te verhogen. De verleiding om teveel vaarsjes aan te houden wordt minder en de opbrengst uit verkoop neemt toe. Andere melkveehouders houden consequent meer vaarsjes aan om een scherpere selectie toe te passen zodra de vaarzen meer ontwikkeld zijn.Ze willen het zelf goed kunnen beoordelen of een vaars potentie heeft om oud te worden. Dat kan ook in combinatie met gesekst sperma als ze van bepaalde koeien per se dochters willen. De selectie begint dan feitelijk al aan de voorkant. Het is dan zeer de vraag of de opfokkosten worden goedgemaakt met de verkoop van de boventallige vaarzen. Al met al is op voorhand niet te voorspellen hoe de kosten veranderen, maar als meer vleesstieren worden ingezet dan zullen de kosten dalen omdat de spermaprijs van vleesstieren gemiddeld lager is. Wordt in combinatie daarmee duurder gesekst sperma gebruikt nemen de kosten daarvan toe, maar er kan weer meer goedkoper sperma van vleesstieren worden ingezet. Bekijk je het integraler en neem je de lagere opfokkosten en de hogere opbrengsten uit verkoop van kalveren mee, dan zullen de kosten zeker flink dalen.

Kosten mest en mineralen

Met een hogere melkproductie nemen de producties van mest, mineralen, CO2 en methaan toe. Per kg melk daalt de productie door de hogere efficiëntie.  Als de productie in verhouding meer toeneemt stijgt de hoeveelheid op bedrijfsniveau toch weer meer. Blijft de productie binnen bestaande productieruimte, dan kan de hoeveel aanmerkelijk dalen. Het hangt van de uiteindelijke af van de totale melkproductie, de voersamenstelling en de voerefficiëntie of de totale mest- en mineralenproducties door het melkvee zullen stijgen of dalen. Een belangrijke hoeveel wordt geproduceerd door het jongvee en als minder jongvee wordt aangehouden, kan de totale productie flink afnemen. In de tabel rechts is ter illustratie een rekenvoorbeeld gegeven van de mest- en mineralenproducties wanneer de levensduur wordt verlengd. De productie is als gevolg van de betere gezondheid en levensduur gestegen met 340 kg per koe per jaar. De stikstofproductie bij het melkvee is lager door de betere N-efficiëntie (lager ureum) maar de fosfaatproductie bij de koeien is hoger door de hogere productie. Omgerekend in equivalenten melk zorgt minder jongvee voor extra productieruimte van ca. 8 koeien. Door de hogere productie per koe wordt die ruimte deels weer benut. Uiteindelijk zouden er binnen de bestaande productie ca. 6 koeien meer gemolken kunnen worden. Als er geen mestoverschot is en het vee wordt geweid, dan is het effect van minder jongvee op de hoeveelheid mest beperkter. De verschillen worden gemaakt door de mest in de kelder die moet worden uitgereden. Als sprake is van een mestoverschot, dan hoeft uiteindelijk zo’n 735 m3 mest minder afgevoerd te worden. Het uiteindelijke resultaat hangt sterk samen met de bedrijfsomstandigheden zoals de bedrijfsintensiteit. Kortom, levensduurverlenging leidt tot een lagere mest-, mineralen- en methaanproductie en meer fosfaatruimte voor melkproductie. Het is per saldo zeker de moeite waard om deze voordelen mee te nemen bij de overwegingen rond levensduurverlenging.

Huisvestingskosten

In het onderhoud van de stal maakt levensduur nauwelijks verschil. In een bestaande situatie zijn de investeringen reeds gedaan en tellen de jaarlasten grotendeels door. Is de melkproductie begrensd, door bijvoorbeeld de fosfaatwetgeving, dan kan in bestaande stallen enkel worden bespaard op het onderhoud of de vrijkomende ruimte kan een andere bestemming worden gegeven zoals voor extra strohokken of een ruimere behuizing voor de droge koeien of pinken. Steeds meer bedrijven verbreden de boxen wat een positief effect heeft op het ligcomfort en de ligtijd. Dat kan op zijn beurt weer bijdragen aan gezondheid, productie en levensduur. De praktijk laat zien dat het kan bijdragen aan een hogere productie met als gevolg dat voor dezelfde productie minder koeien nodig zijn, een belangrijk economisch voordeel. De vaste kosten per koeplaats nemen dan wel toe maar per kg melk maakt het geen verschil. De belangrijkste effecten zijn te verwachten als minder jongvee wordt aangehouden aangezien minder opfokruimte nodig is, de iglo’s en strohokken minder intensief gebruikt worden en minder zullen slijten. Ook het stroverbruik wordt minder. Bij nieuwbouw voor jongvee kan daarmee rekening worden gehouden en kan flink op de kosten bespaard worden. Wanneer de melkproductie als gevolg van een langere levensduur verder toeneemt, worden de huisvestingskosten van het melkvee per kg melk uiteindelijk lager. In geval van een verdere begrenzing van de productie (fosfaatrechten) zal door de hogere productie per koe het aantal koeien afnemen en zal sprake zijn van onderbezetting. De kosten per koe nemen toe maar de kosten per kg fosfaatrecht en per kg melk blijven gelijk of zullen zelf dalen. Al met al is het sterk afhankelijk van de soort maatregelen die worden genomen wat de invloed van de levensduur op de huisvestingsposten is. In §3.10 komen we daarop terug.

Aandachtspunten en tips

  • Melkveehouders zijn snel geneigd om bij een toenemende productie meer productieruimte te kopen. Toch kan het economisch interessant zijn om binnen de bestaande productieruimte te blijven. Niet meer maar beter kan zeker lonen.
  • Met een uitgekiende fokkerijstrategie, waar selectie onderdeel van uitmaakt, kan in relatief korte tijd een flinke genetische verbetering worden bereikt.