Met een hogere melkproductie nemen de producties van mest, mineralen, CO2 en methaan toe. Per kg melk daalt de productie door de hogere efficiëntie. Als de productie in verhouding meer toeneemt stijgt de hoeveelheid op bedrijfsniveau toch weer meer. Blijft de productie binnen bestaande productieruimte, dan kan de hoeveel aanmerkelijk dalen. Het hangt van de uiteindelijke af van de totale melkproductie, de voersamenstelling en de voerefficiëntie of de totale mest- en mineralenproducties door het melkvee zullen stijgen of dalen. Een belangrijke hoeveel wordt geproduceerd door het jongvee en als minder jongvee wordt aangehouden, kan de totale productie flink afnemen. In de tabel rechts is ter illustratie een rekenvoorbeeld gegeven van de mest- en mineralenproducties wanneer de levensduur wordt verlengd. De productie is als gevolg van de betere gezondheid en levensduur gestegen met 340 kg per koe per jaar. De stikstofproductie bij het melkvee is lager door de betere N-efficiëntie (lager ureum) maar de fosfaatproductie bij de koeien is hoger door de hogere productie. Omgerekend in equivalenten melk zorgt minder jongvee voor extra productieruimte van ca. 8 koeien. Door de hogere productie per koe wordt die ruimte deels weer benut. Uiteindelijk zouden er binnen de bestaande productie ca. 6 koeien meer gemolken kunnen worden. Als er geen mestoverschot is en het vee wordt geweid, dan is het effect van minder jongvee op de hoeveelheid mest beperkter. De verschillen worden gemaakt door de mest in de kelder die moet worden uitgereden. Als sprake is van een mestoverschot, dan hoeft uiteindelijk zo’n 735 m3 mest minder afgevoerd te worden. Het uiteindelijke resultaat hangt sterk samen met de bedrijfsomstandigheden zoals de bedrijfsintensiteit. Kortom, levensduurverlenging leidt tot een lagere mest-, mineralen- en methaanproductie en meer fosfaatruimte voor melkproductie. Het is per saldo zeker de moeite waard om deze voordelen mee te nemen bij de overwegingen rond levensduurverlenging.