Waarom is de ene melkveehouder veel gemotiveerder voor levensduurverlenging andere andere? En waarom heeft de ene scherpere doelen dan de ander? Eenvoudige gezegd: omdat het meer is dan het nemen van technische maatregelen. De opvattingen van de melkveehouder over levensduur bepalen zijn motivatie (lees voor hij/zijn ook zij/haar). Als voorgestelde maatregelen niet aansluiten bij zijn opvattingen, dan gebeurt er weinig. Daarnaast bepalen het type en de opzet van het bedrijf tot op zekere hoogte grenzen aan de mogelijkheden. Om het onderwerp levensduur aan de orde te kunnen stellen en maatregelen te nemen, moet je het bedrijf en de melkveehouder kennen.

Met kennis van bedrijf en veehouder komt je verder
Past zijn overtuiging bij wat hij doet?
Er zijn verschillende factoren die invloed hebben op de opvattingen van melkveehouders. In grote lijnen is dat iedereen uit de omgeving die direct of indirect zijn mening laat horen. Hoe grotere de druk die daarvan uitgaat, hoe groter de kans is dat iemand maatregelen neemt die eigenlijk niet passen bij zijn eigen overtuiging. Als gedrag en opvattingen niet op elkaar aansluiten, is dat geen prettig gevoel. Het kan zelfs stress opleveren en de neiging bestaat om gedrag of opvattingen aan te passen om ze op elkaar aan te laten sluiten. Het is belangrijk om deze zogenaamde “cognitieve dissonantie” weg te nemen. En daarvoor moet je de melkveehouder kennen. Hoe meer iemand overtuigd raakt van zijn eigen opvattingen en mogelijkheden, hoe gemotiveerder hij is om actie te ondernemen en eventuele belemmeringen uit de weg te ruimen of te omzeilen. Als dat oplevert wat hij had verwacht, nemen zijn zelfvertrouwen en zijn motivatie verder toe.
Erfbetreders hebben een belangrijke rol in dit proces.
Zo kan het dus gebeuren dat iemand een verkeerde investering heeft gedaan en die verdedigt door te beweren dat het een positieve bijdrage levert. Of door te beweren dat levensduur eigenlijk helemaal niet zo belangrijk is. Het heeft geen zin om met rationele argumenten proberen te overtuigen omdat emotie altijd boven ratio gaat. Anders gezegd, als de rationele argumenten niet aansluiten bij zijn mening/opvatting dan overtuig je hem niet. Als de druk toeneemt komt de cognitieve dissonantie weer om de hoek: hij gaat tegen zijn eigen overtuiging is. Niet willen kan een gebrek aan mogelijkheden of zelfvertrouwen zijn. Of er kunnen belemmeringen zijn die het lastig maken. Een erfbetreder die een goede relatie met de melkveehouder heeft kan dat bespreekbaar maken en het proces mede sturen. Er zijn 4 aangrijpingspunten voor erfbetreders:
- Levensduurverlenging bespreekbaar maken en er de voordelen van laten zien.
- Informeren en adviseren over de mogelijkheden.
- De effecten van maatregelen zichtbaar en meetbaar te maken.
- Positief terugkoppelen van de resultaten om het zelfvertrouwen te vergroten.

Wat wil een ondernemende melkveehouder en hoe speel je daarop in?
- Autonomie: zelf te kunnen beslissen over doelen en aanpak. Bespreek de doelen en de maatregelen die de melkveehouder voor ogen heeft, ga zo min mogelijk uit van gemiddelden en (dwingende) normen en sluit zoveel mogelijk aan bij het bedrijf en de beleving van de melkveehouder.
- Doelmatigheid: het moet iets opleveren en bijdragen aan het doel. Probeer helder te krijgen wat de melkveehouder echt wil bereiken, ook al wijkt dat af van wat gangbaar is. Ga in overleg over de maatregelen en wat die op zouden kunnen leveren en of ze uiteindelijk bijdragen aan het doel.
- Meesterschap tonen: laten zien dat hij/zij vakbekwaam genoeg is om het proces zelf vorm te geven en de juiste maatregelen te nemen. Laat ruimte voor eigen inbreng en initiatief. Laat adviezen zoveel mogelijk aansluiten bij de mogelijkheden op het bedrijf en kennis en vaardigheden van de melkveehouder.
- Verbondenheid voelen: merken dat hij/zij er niet alleen voor staat. Deel ervaringen uit de praktijk, ook de dingen die niet goed zijn gegaan. Laat zien dat werken aan gezondheid en levensduur een veel bredere beweging is dan van een groep voorlopers.
De invloed van de bedrijfstype en -opzet
Zowel de mogelijkheden voor levensduurverlenging als de opvattingen van een melkveehouder over levensduur worden beïnvloed door het type en de opzet van het bedrijf. Er zijn veel varianten denkbaar die allemaal weer raakvlakken hebben met andere thema’s. Hieronder geven we enkele praktijkvoorbeelden van typen melkveehouders en bedrijven om te laten zien wat er kan spelen. Overigens blijkt in de praktijk dat gemotiveerde melkveehouders vaak de grenzen opzoeken binnen de beperkingen en daarmee ver kunnen komen.
Probleem mijdende melkveehouders.
Deze melkveehouders willen liever niet opgescheept worden met iets waar ze extra tijd aan moeten besteden of waar ze niet mee uit de voeten kunnen. Ze voeren koeien met problemen al snel (preventief) af. Ze zeggen levensduur minder belangrijk te vinden maar vaak gaat het om gebrek aan tijd, kennis en/of vaardigheden. Vaak hebben ze een grotere veestapel dan wat ze in hun eentje aan kunnen. Argumenten kunnen zijn: tijdgebrek, andere doelen en prioriteiten of belemmeringen waarvan de zeggen dat die niet weg te nemen zijn. Argumenten voor levensduur aandragen helpt niet, wel voorstellen om tijdrovende problemen op te lossen. Voor deze melkveehouders zijn een optimale inrichting en looplijnen gecombineerd met probleemloze koeien een uitkomst. Een combinatie van fokbeleid, preventie, zorg en bedrijfsinrichting. In de andere hoofdstukken vind je daarvoor meer informatie.
Melkveehouders met een doelgericht selectiebeleid en die weinig met levensduur hebben.
Dit type melkveehouder ziet graag een bepaald type koe met specifieke kwaliteiten. Ze hebben een sterke motivatie voor vervangen door selectie op specifieke kenmerken en eigenschappen. Ze willen vaak een hoge productie halen en een langere tussenkalftijd voorkomen, ze hebben weinig interesse in de levensduur en hanteren vaak een strikt inseminatieprotocol. Problemen worden niet afgewacht en er wordt vrijwel altijd op “vrijwillige” basis afgevoerd (z.g. preventief afvoeren). Oorzaken van gedwongen afvoer komen niet of weinig in beeld. Een langere levensduur kan hier bereikt worden door de gewenste kwaliteiten van de veestapel ook af te stemmen op gezondheid en vruchtbaarheid. Het fokbeleid kan hier een belangrijke rol spelen.
Melkveehouders die wel voor levensduur zijn maar meer doelen nastreven.
Dit type melkveehouders zegt levensduur als doel te hebben maar doet daar geen bijzondere moeite voor. Ze hebben vaak nog andere doelen. De koeien worden vaak “vrijwillig” afgevoerd om binnen die andere doelen te blijven. Veelal hebben de andere doelen de prioriteit zoals een hoge melkproductie of een seizoenskalvende veestapel en wordt de “vrijwillige” afvoer daarop afgestemd. Ook hier helpt het om koeien te fokken die passen bij de belangrijkste doelstellingen (gezondheid, vruchtbaarheid) om ervoor te zorgen dat ze zo min mogelijk werk hebben aan de koeien.
Melkveehouders die geen interesse in levensduur hebben en niet doelmatig zijn.
Dit type melkveehouder toont weinig of geen interesse in de levensduur en in de reden van afvoer. Vrijwillige afvoer omwille van selectie of bepaalde doelstellingen hanteren ze niet. Er is nauwelijks een relatie tussen doelstellingen aan de ene kant en maatregelen en afvoerbeslissingen aan de andere kant. Ze laten het op zijn beloop en maatregelen en afvoerbeslissingen zijn niet doelgericht. De argumenten daarvoor zijn vaak slecht onderbouwd. Er is vaak een hoog aandeel gedwongen afvoer dat erop wijst dat uiteindelijk problemen en ouderdom de afvoer bepalen. De levensduur is vaak iets bovengemiddeld. Mogelijk ligt de interesse op andere vlakken die een relatie hebben met levensduur, zoals de economie.
Korte termijn maatregelen, geen strategie.
Sommige melkveehouders reageren vaak op korte termijn ontwikkelingen en levensduur houdt ze niet echt bezig. Zoals bijvoorbeeld een hoge slachtprijs of een goede prijs voor de vaarzen. Het kunnen beslissingen zijn die economisch juist nadelig uitpakken als je de effecten van levensduur meerekent. Een koe afvoeren vanwege een hoge slachtprijs betekent dat je een hogere melkproductie gaat missen vergeleken met een ingestoken vaars. En dat voor meerdere jaren. Los van de extra opfokkosten kost dat dus geld. Daar kan een slachtprijs niet tegenop. Voor levensduur is het belangrijk om strategisch te werk te gaan omdat het even duurt voordat maatregelen effect hebben. inzicht in de gevolgen kan helpen de juiste keuzes te maken.
Een seizoenskalvende veestapel.
Een melkveehouder wil vanwege de toenemende kans op hittestress voor koe en kalf, geen afkalvingen in de zomer. Dat betekent dat de koeien qua dracht “in de pas” moeten blijven lopen. Als dat niet meer lukt omdat de tussenkalftijd uitloopt, wordt de koe afgevoerd. Tegelijkertijd betekent dat ook dat de groeisnelheid van de kalveren in de pas moet blijven om de juiste afkalfleeftijd te bereiken om ze als vaars niet in de zomer af te laten kalven. Tot op zeker hoogte is dat te sturen, maar het kent grenzen en het gaat de selectie van het jongvee mede bepalen. Voor zo’n bedrijf zijn een goede vruchtbaarheid, een goede tochtdetectie en inseminatie belangrijk. Tegelijkertijd kan de melkveehouder met fokken op een hoge persistentie de koeien bewust uit laten lopen om ze over de zomer heen te tillen. Het inseminatiegetal en de tussenkalftijd kennen geen strakke grenzen. Er zijn bedrijven die daarmee een bovengemiddelde levensduur realiseren.
Een tweede tak erbij.
Melkveehouders met een tweede tak kunnen vaak minder tijd aan de koeien besteden. Ze zijn minder strikt en ze hanteren geen strenge selectie op bepaalde kwaliteiten. Vrijwillige afvoer vanwege de melkproductie hebben ze vaak niet. De meeste afvoer is gedwongen afvoer. Vaak te danken aan het gebrek aan aandacht en het niet tijdig behandelen van problemen. De melkproductie is vaak iets ondergemiddeld. Zogenaamde “topsporters” horen niet op dit type bedrijven. Vaak kiezen de melkveehouders voor een robuuster ras om in te kruisen of naar over te schakelen. Deze melkveehouders zijn gebaat bij een probleemloze koe die zonder veel toezicht tot goed presteert en een langere productieve levensduur kan bereiken.
Aandachtspunten en tips
- Laat de melkveehouder blijken dat zijn autonomie niet in het geding is. Hij bepaalt uiteindelijk zelf wat er moet gebeuren.
- Laat blijken dat de beweging rond levensduur groter wordt omdat het belang ervan steeds meer wordt ingezien.
- Zijn jouw opvattingen als adviseur anders dan die van de melkveehouder? Stel je dan eerst de vraag waarom.
- Lijkt een melkveehouder niet geïnteresseerd in levensduur? Er is altijd wel een (goede) reden.
- Bij het motiveren spelen vaak meerdere zaken waarmee je rekening kunt houden. Ga het gesprek aan.
- Motivatie door druk van buiten kent een groot afbreukrisico. Probeer door een positieve terugkoppeling de eigen motivatie van de melkveehouder te vergroten.
- Motivatie is niet genoeg als er geen financiële ruimte is. Managementmaatregelen zijn goedkoop en effectief op de korte termijn.
- Zoek naar de meest voor de hand liggende maatregelen om makkelijk en op korte termijn positief terug te kunnen koppelen.
- Probleemloosheid van de koeien is een goed uitgangspunt voor levensduurverlenging. Ga samen na wat dat moet betekenen voor het bedrijf.
- Systeemveranderingen kunnen flinke gevolgen hebben voor de levensduur. Bijvoorbeeld bij overschakelen naar robotmelken. Houd daar rekening mee.
- Sommige melkveehouders hebben weinig of geen interesse in de levensduur en de economische gevolgen. Bespreek andere (maatschappelijke) voordelen.
Bronnen:
F. Beaudeau, 1995 Cows health and farmers attitude towards the culling decision in dairy herds
G. Burns, et. al, 2021. Preferences of European dairy stakeholders in breeding for resilient and efficient cattle
C.L. Kolstrup, 2012. What Factors Attract and Motivate Dairy Farm Employees in their Daily Work?
