Een koe moet duizenden keren gaan liggen en weer opstaan, over betonnen vloeren lopen, een groot deel van de tijd aan het voerhek staan, in de wachtruimte staan, koppelgenoten ontwijken, overeind blijven als ze besprongen wordt, veel voer opnemen en verwerking, veel melk geven en toch de uier in vorm houden. Kortom, van een koe wordt veel verlangd en daarvoor moet ze goed gebouwd zijn. Bovendien is er een correlatie met de klauwgezondheid, de uiergezondheid en de vruchtbaarheid van de koe. En omdat die kenmerken in de bouw relatief sterk overerfbaar zijn, en goed zichtbaar, kun je daar goed op fokken. Fokdoelen die erop gericht zijn de koe goed te laten functioneren noemen we wel de ondersteunende fokdoelen. Ook bij veel aspecten rond gezondheid speelt de bouw van de koe een rol. Zoals bij de klauwgezondheid, de uiergezondheid en de vruchtbaarheid.

Goed presteren vraagt de juiste bouw
Een hulpmiddel
Van de correlaties in de bouw en tussen de bouw en andere kenmerken kun je gericht gebruik maken bij het fokken. Dat is wat bijvoorbeeld de aAa-methode (Triple-A methode) doet. Het is een praktisch hulpmiddel om bij de stierkeuze met deze functionaliteiten en kenmerken rekening te houden. Het uitgangspunt is dat de koe een “biologische eenheid” is die tot meer in staat is als haar bouw is afgestemd op wat ze moet presteren. Vorm en functie horen bij elkaar zoals een polsstok bij het hoogspringen past en een wandelstok bij het lopen. Anders gezegd: als je van een koe verwacht dat ze een lange en gezonde levensduur en een goede productie heeft, dan moet ze daar wel de kwaliteiten voor hebben. Door de hoge erfelijkheidsgraad zie je al snel het resultaat. Deze benadering heeft in binnen- en buitenland veel toonaangevende fokstieren opgeleverd. Uit een verkenning kwam naar voren dat onder aAa-gebruikers de levensduur langer is en de levensproductie hoger. En natuurlijk geldt hier ook weer dat het niet alleen de fokkerij is die een rol speelt.
Enkele belangrijke functionele kenmerken
Hierna bespreken we enkele belangrijke functionele kenmerken van de koe zoals beschreven in de brochure over de aAa-methode en de toepassing daarvan. De brochure is samengesteld in overleg met aAa-analisten en melkveehouders die de methode toepassen.
De brochure is gratis beschikbaar als Pdf . Download hier de brochure aAa-methode.
De kop
De kop heeft belangrijke functies en is het “gereedschap” waar het mee begint: de opname van voer en water en het inhalen van (levens)lucht. Een brede muil met sterke kaken zorgen voor een goede voeropname. In de kop worden hormonen voor verschillende fysiologische processen geproduceerd zoals dag- en nachtritme, vruchtbaarheid, vertering. Regulering vindt grotendeels plaats onder invloed van licht dat via de ogen het centrale regelsysteem in de hersenen, de hypothalamus bereikt. De kop weerspiegelt ook het karakter en de attentheid van de koe. Een lange, fijngebouwde kop wijst op vrouwelijke, melktypische kwaliteiten, een grote brede kop straalt kracht uit. De kop is dus veelzeggend.

De borst
Een diepe en brede borstkas geeft ruimte voor hart en longen die optimaal moeten kunnen werken. Grotere dieren hebben gemiddeld een groter hart en grotere longen. Een goede doorbloeding en zuurstofvoorziening via het bloed is belangrijk voor de fysiologie van de koe. Zo moet voor elke kg melk ca. 450 tot 500 liter bloed door de uier stromen. Dat is bij een piekproductie van 40 liter maar liefst 18.000 tot 20.000 liter per dag. Voor een gemiddelde koe al gauw meer dan 4 miljoen liter per jaar. De doorbloeding bepaalt niet alleen de aanvoer van zuurstof, bouwstoffen en voedingsstoffen maar ook de afvoer van afvalstoffen zoals zouten. De lichaamsdelen die verder van het hart liggen zoals de uier en de achterklauwen hebben het eerste last van een slechte doorbloeding. Denk aan zucht in de uier, gezwollen hakken en koten. Een goede capaciteit van de borstkas en een brede borstkasbodem zorgen bovendien voor een bredere en stabielere stand van de voorbenen wat ook goed is voor de klauwgezondheid.

De vooruier
Een goede vooruier is zonder scherpe overgang aangehecht aan de buik. Dat vermindert de kans op smet tussen de beide uierhelften en op de overgang naar buikwand. Het typeert ook een gezonde, soepele en elastische uier. Ze kan een groot volume aan zonder uit te zakken en komt na het melken weer mooi in de oude vorm terug. Voor een goede aanhechting van de vooruier moet de ophanging van de achteruier ook goed zijn en er moet voldoende ruimte zijn in het kruis dat daarvoor breed genoeg moet zijn.

De achteruier
Een goede achteruier zie je vaak bij koeien met melktypische kwaliteiten. Het is vol, hoog opgehangen, ruim en breed en heeft een hoge aanhechting en een optimale ophangband en speenstand. Bij smalle uiers met een te sterke ophangband zullen de spenen naar binnen gaan staan. Bij een te zwakke ophangband gaan ze juist naar buiten staan. Te weinig ruimte in het kruis, omdat het kruis te smal is en de benen te dicht bij elkaar staan, geeft een smal en naar onderen en naar voren gedrukte uier. En zeker als de ophangband te sterk is zorgt dat voor een diepe uierspleet met een grotere kans op huidontsteking (smet, UCD). Een goed gevormde en aangehechte uier verbetert de bloeddoorstroming en vermindert de kans op zucht en op bevuiling door mest.

De spenen
Goede spenen zijn goed gevuld met afgeronde speenpunten, een goede lengte ( ze mogen bij vasthouden niet in de hand verdwijnen) en dikte (moeten vol aanvoelen in de hand). Ze hangen loodrecht naar beneden en staan vierkant geplaatst. Het is een brede uier met voldoende bodem in de uier waardoor de spenen ver genoeg van elkaar staan. Goed gevormde speenpunten met goede slotgaten wijzen op een goede speenkwaliteit en goede sluitspieren (kringspieren om het slotgat). Koeien met spenen met een te platte punt en te grote slotgaten kunnen makkelijker melk uitliggen en vereelte speenpunten krijgen. De goede vorm van de spenen geeft ook minder kans op besmetting via de spenen. Het zijn doorgaans ook spenen die goed schoon te maken zijn en die na het melken snel en goed sluiten en minder kans geven op mastitis.

De lendenen
De lendenen zijn met de aangehechte pezen en spieren de enige stabiele benige verbinding tussen voor- en achterhand. Brede en krachtige lendenen, waar zich een sterk pezen- en sperweefsel aan kan hechten, zorgen voor stabiliteit in de achterhand en stabiele overgang naar de middenhand en stabiliteit in de locomotie. De lendenen moeten qua hoogte op één lijn liggen met de rug en het kruis. Brede lendenen wijzen op een brede achterhand met veel ruimte voor de uier en een brede, stabiele stand. De belasting op de klauwen is dan ook gelijkmatiger wat minder klauwproblemen oplevert. Koeien met te smalle en te korte lendenen krijgen eerder een doorgezakte rug waardoor het kruis op gaat lopen en de draaiers wat naar achteren gaan staan met klauw- en beenproblemen tot gevolg.

De draaiers
Een ideale stand van de draaier (het heupgewricht) is iets achter het midden tussen heupbeen en zitbeen. Van achter gezien moeten de draaiers iets naar buiten geplaatst zijn. Dat zorgt voor een breder bekken met meer ruimte voor de uier. De stand van de draaiers bepaalt voor een groot deel de stand van de benen en klauwen in de looprichting. Goed geplaatste draaiers voorkomen dat de achterbenen te ver naar achteren gaan staan. Teveel naar achteren geplaatste draaiers zorgen voor extra belasting van rug, lendenen, benen, gewrichten, pezen en spieren, met als gevolg klauw- en beenproblemen met een aantal negatieve gevolgreacties. Ook is het verloop van de schede naar de baarmoeder dan niet optimaal wat negatief uitwerkt voor de vruchtbaarheid. Bij een omhoog staand kruis kan de schede bevuild raken en besmettingen veroorzaken.

De koten (kootbeen plus kroonbeen)
Goede koten zijn sterk, robuust, redelijk van lengte maar niet te lang, veerkrachtig en met een relatief rechte stand. De koot vormt de overgang van het been naar de klauw en moet veel krachten opvangen en tegelijkertijd soepel blijven. Robuuste koten zorgen voor een mooie, sterke en tegelijkertijd soepele overgang van been naar klauw. Ze moeten de druk tijdens het lopen opvangen en gelijkmatig verdelen. Kootbeen en kroonbeen zorgen samen met de strek- en buigpezen voor de nodige souplesse in de klauw. Het goed kunnen opvangen van onregelmatigheden in de ondergrond is mede afhankelijk van de kwaliteit en de stand van de koten en de klauwen. Wanneer het kroonbeen en het kootbeen te kort zijn, wordt de klauw minder flexibel en dat geeft een extra plaatselijke belasting. Als een koe soepel kan lopen heeft dat gunstige effecten op het gehele beenwerk, de heupen en op de kwaliteit (stand en gelijkmatigheid) van de klauwen.

De hakken
Goede (open) hakken zijn uitgesproken gevormd, met goed zichtbare pezen, grote, harde en enigszins platte beenderen. De hakken zijn belangrijke draaipunten. Ze worden zwaar belast bij het lopen, bij het gaan liggen en bij het opstaan. Goede, open hakken geven veel meer kracht in de benen door een goede hefboomwerking. Dat is met name belangrijk bij koeien die minder gespierde dijen hebben. Open hakken geven ook meer ruimte in het tegenovergelegen spronggewricht waardoor het dier makkelijker loopt. Droge hakken wijzen ook op een goede doorbloeding en minder aanleg voor zwellingen. Te open hakken maken de benen juist weer zwakker. Bij te gesloten hakken zien we dat de benen te recht gaan staan. Dat komt veel voor als, vaak onbewust, te veel op hoogte is gefokt.

De klauwen
Goede klauwen hebben een klauwhoek van ca. 45 graden, zijn mooi rond, gelijkmatig gebouwd met een gelijke verdeling van de klauwhelften, een kleine spleet, een hoge hiel en een vlakke zool. Dat zijn ze van zichzelf en niet door een klauwbehandeling. De kwaliteit van de klauwen hangt samen met de kwaliteit van de koten en de pezen, met de stand van de draaiers en de breedte van de heupen. Bij de voorbenen is de breedte van de voorhand belangrijk. Een koe met goede klauwen staat rechter op de klauwen waardoor de hiel hoger is en de verzenen verder van de grond staan. Er is gelijkmatige slijtage, gelijke druk op de klauwhelften, een goede stand en minder kans op infecties. De klauwverdeling lijkt een goede indicator voor een duurzame klauw. Koeien die goed in balans zijn met voldoende breedte in het kruis, centraal geplaatste draaiers en sterke lendenen, hebben over het algemeen een goede klauwverdeling en minder klauwproblemen.

De zitbeenderen
Goede zitbeenderen zijn breed geplaatst (breed kruis), goed geprofileerd en scherp (melktype), en iets lager geplaatst dan de heupen. De plaatsing van de zitbeenderen hangt samen met de vorm van het bekken en de kruisligging. Ook is er door de breedte meer ruimte voor de uier. Te hoog geplaatste zitbeenderen geven een oplopend kruis dat vaak samenhangt met te ver naar achteren geplaatste draaiers. Dat heeft weer gevolgen voor de klauwen en de locomotie, en voor de vruchtbaarheid en het afkalfgemak. Dicht op elkaar geplaatste zitbeenderen zorgen voor een hoge staartinplant, smalle lendenen en een smal achteruier. De achterbenen staan te dicht bij elkaar (koehakkig) met als gevolg ongelijkmatige slijtage van de klauwen. De uier wordt door gebrek aan ruimte naar voren en naar onderen gedrukt met een grotere kans op smet en huidontstekingen. Zulke koeien hebben geen mooie vierkante stand en gang. De kans op problemen met de uiergezondheid en met klauwen en benen is groot.

De heupen
Goede heupen zijn uitgesproken gevormd, breed uitstaand, met de heupbeenderen op rughoogte. Ze weerspiegelen het melktype van een koe. Hoge, goed geprofileerde heupen gaan samen met langere botten en grotere koeien. Lage heupen gaan samen met “laagte” in de koe zoals een lagere uier, kortere spenen, kortere voorbenen en kortere koten. Een goed gebouwde koe heeft voldoende uitgesproken heupen en voldoende hoogte. Een te uitgesproken melktypische achterhand geeft weer te grote koeien met juist weer zwakte in de achterhand.

De ribben
Ronde, gewelfde en lange, diepe ribben zorgen ervoor dat er veel ruimte is voor de pens en de koe gemakkelijk veel voer op kan nemen. Ook biedt het meer ruimte voor het kalf en na het kalven komt het lichaam weer goed in vorm. Dat vermindert de kans op lebmaag verplaatsing. Maar teveel ruimte kan dat juist bevorderen als de ruwvoeropname na afkalven onvoldoende is. Het is een kenmerk dat met name voor hoogproductieve koeien belangrijk is omdat de productie gecorreleerd is met de voeropname. Ook typische ruwvoerkoeien die het vooral moeten hebben van een hoge voer opname en een goede vertering hebben baat bij lange, diepe, gewelfde ribben.

De voorbenen
De voorbenen moeten het zwaarste gedeelte van de koe omhoog duwen en stabiliseren zodra ze staat. Dat vraagt sterke, breed geplaatste en niet te lange benen. Een koe moet stevig en “vierkant” kunnen staan. Ze heeft daarmee meer grip op de vloer en een stevige en stabielere locomotie. Het dragend vermogen en de locomotie zijn beter en de klauwen slijten gelijkmatiger. De breedte in de borst en de schouders bepaalt de breedte van de stand van de voorbenen en dus mede de kracht in de voorhand. De voorbenen krijgen doorgaans de minste aandacht maar dat is niet terecht.

Aandachtspunten en tips
- De bouw is wat anders dan het exterieur. De bouw is de “kapstok” en het exterieur is de “jas aan de kapstok”;
- Kenmerken in de bouw hebben een hoge erfelijkheidsgraad. Daar kun je dus relatief snel verbeteringen in fokken;
- De meeste problemen met de levensduur worden mede veroorzaakt door een slechte bouw en snelle slijtage. Fok voor sterke, gebalanceerde koeien;
- Een van de belangrijkste afvoerredenen zijn de klauwproblemen en die kunnen de correlatie met de bouw indirect flink verminderd worden;
- Hoewel de omstandigheden veel invloed kunnen hebben op de uiergezondheid, kunnen kenmerken in de bouw van de koe dat ook. Denk aan uierhoogte en -ophanging, speenkwaliteit en speenstand;
- Alleen aandacht voor specifieke fokwaarden voor gezondheidskenmerken is onvoldoende om de problemen volledig de kop in te kunnen drukken. De bouw doet er ook toe;
- Een goede doorbloeding door een goede bouw voorkomt veel ellende door een slechtere vertering, een lagere productie, dikke hakken en klauwen en een minder goed afweersysteem.
- Neem kenmerken in de bouw mee in het fokdoel.
Bronnen:
- Rostellato, R. et al. , 2021. Influence of production, reproduction, morphology, and health traits on true en functional longevitiy in French Holstein cows.
- Adamczyk, J.W., 2021. Associations between the breeding values of Holstein-Friesian bulls and longevity and culling reason
- Kamphuis, C. et al., 2004. Fokken op klauwgezondheid.
- Manzanilla-Pech, C.I.V., et al. 2106. Genetic parameters between feed-intake-related traits and conformation in 2 separate dairy populations.
- Vollema, A.R. and A.F. Groen, 1997. Genetic Correlations Between Longevity and Conformation Traits in an Upgrading Dairy Cattle Population.
- A.-S. Vermeersch, A.S. et al., 2024. Udder cleft dermatitis in dairy cows.
- Bjelland D.W. et al., 2013. Evaluation of inbreeding depression in Holstein cattle using whole-genome SNP markers and alternative measures of genomic inbreeding.
