De biestperiode

Kalveren worden geboren zonder antilichamen voor de afweer. Die moet het kalf opnemen via de biest (de maternale of passieve immuniteit). Na de biestperiode neemt de passieve afweer geleidelijk af en bouwt het kalf zelf actieve afweer op door de ontwikkeling van het eigen immuunsysteem. Als dat niet snel genoeg gaat, komt er een weerstandsdip tussen de passieve en de actieve afweer en is het kalf tijdelijk zeer vatbaar voor infecties. De hoeveelheid antistoffen die het kalf via de biest binnenkrijgt bepaalt hoe snel de eigen afweer moet worden opgebouwd. Het moment van de dip is dus afhankelijk van de biestkwaliteit, de biesthoeveelheid en de opbouwsnelheid van het immuunsysteem. Hoe beter de biestvoorziening is geweest, hoe meer tijd het kalf krijgt om de eigen weerstand op te bouwen en hoe minder kans het loopt op infecties. Onderzoek heeft ook laten zien dat goede biest relatief veel zogeheten lactoferrine (ontstekingsremmer) en transferrine (transport van ijzer) bevat. Verondersteld wordt dat ze een rol spelen bij de opbouw van de darmflora.

Het pasgeboren kalf is alleen de eerste 24 uur in staat om via de poreuze wand van de dunne darm antistoffen op te nemen. De doorlaatbaarheid van de darm is na 6 uur nog ca. 65%, na 12 uur nog 46% en na 24 uur nog maar ca. 10%. Na 24 uur neemt het kalf alleen nog de overige stoffen op en moet dus zo snel mogelijk na de geboorte zoveel mogelijk biest krijgen. De norm is 200 gram immunoglobuline (IgG) binnen een paar uur. Ook is de concentratie bepalend voor de uiteindelijke opname van globulines. Hoe minder de kwaliteit hoe hoger en sneller de opname moet zijn voor voldoende weerstand. Ook al kunnen de antistoffen alleen de eerste 24 uur opgenomen worden, de melk van de 2e en 3e dag (transitiemelk) is nog zeer waardevol. Verkoop dus nooit de biest, ook al is de prijs hoog, want via het kalf levert het uiteindelijk veel meer op.

Zogenaamde “vervangers” van biest (colostrum replacers, CR) kunnen volgens onderzoek de biest nooit helemaal vervangen maar kunnen wel dienen als aanvulling op de biest als die van mindere kwaliteit is. Een betere naam is dan ook biest-aanvuller. Als er geen goede kwaliteit biest voorhanden is dan kan een vervanger/aanvuller een tijdelijk alternatief zijn als per portie minimaal 100 gram IgG wordt gegeven.

Samenstelling van de biest in 5 melkbeurten in vergelijking met normale melk (Bron: Kertz, 2008).

De samenstelling van de biest wordt mede bepaald door de omstandigheden en de voeding. Zo zijn oudere koeien meer blootgesteld aan verschillende bedrijfsspecifieke ziekteverwekkers en heeft de biest meer verschillende typen immunoglobulinen. Via de biest van de eigen moeder krijgen kalveren dus bedrijfsspecifieke antistoffen binnen tegen ziekteverwekkers die op dat bedrijf rondwaren. De biest beschermt tegen meerdere typen ziekteverwekkers. Jonge kalveren die van een bedrijf met een lage ziektedruk komen zijn dus kwetsbaarder als ze naar een bedrijf worden verplaatst waar de ziektedruk hoger is. Oudere kalveren hebben al meer afweer zelf opgebouwd onder de omstandigheden waarin ze opgroeien (actieve afweer).

Het verloop van de passieve en actieve afweer bij kalveren. In de overgang van de passieve (biest) naar de actieve (eigen) afweer (pijl) is het kalf extra gevoelig voor de ziektedruk vanuit de omgeving. Een matige biestvoorziening (rode stippellijn) zorgt voor diepere dip in de afweer in de overgangsperiode (korte pijl).

Verloop van de biestkwaliteit en de darmdoorlaatbaarheid (paarse lijn). De combinatie van de biestkwaliteit, de snelheid van de eerste biestgift(en) en darmdoorlaatbaarheid bepalen de kwaliteit van de biestvoorziening als geheel.  

Van biest tot transitiemelk

De productie van de biest begint al 3 tot 4 weken voor het afkalven en de kwaliteit wordt sterk beïnvloed door de voeding in de droogstand. De variatie in samenstelling blijkt veel groter te kunnen zijn dan die in gewone melk. De mogelijke oorzaak zijn de verschillen in ras, pariteit, droogstandslengte, droogstandsrantsoen, leeftijd en eventuele eerdere blootstelling aan infecties/ziektes. De basis voor de opfok leg je dus feitelijk al voor de geboorte! Alleen de eerste melk na afkalven wordt de biest genoemd, maar de melkingen daarna leveren nog geen gewone melk op maar zogenaamde transitiemelk, een zeer waardevolle voedingsbron. Dat duurt gemiddeld zo’n 6 melkbeurten.

De transitiemelk bevat nog veel essentiële nutriënten. Kalveren die transitiemelk gevoerd krijgen nemen een voorsprong in groei en ontwikkeling die ze daarna vasthouden en zelfs kunnen vergroten. Onderzoek laat zien dat de ontwikkeling van het maag-darmkanaal 50% of meer werd verbeterd als na een eerste gift van goede biest, tot 3 dagen daarna transitiemelk werd gevoerd. De vlokken in de darm waren aanzienlijk meer ontwikkeld wat de opname van voedingstoffen vergroot. Voedingsstoffen worden efficiënter verwerkt door het kalf. Overigens wordt iets vergelijkbaars gezien als tweemaal goede biest wordt verstrekt. Rechts enkele belangrijke verschillen in de opname van essentiële voedingsstoffen. In het onderzoek werden ook enkele belangrijke verschillen in gezondheidskenmerken bij kalveren gevonden bij wel of geen transitiemelk. De kalveren die transitiemelk gevoerd kregen hadden een significant betere gezondheidsstatus

Volg de 4 maal V regel:

  • Vlug: Begin zo snel mogelijk om de antistoffen maximaal te benutten en de afweer te verhogen. De beschermende werking wordt niet alleen minder door minder antistoffen in de biest en het sluiten van de darm maar ook omdat na 6 uur de productie van zoutzuur in de lebmaag begint en die breekt de antistoffen af.
  • Vers: Verse biest geeft de hoogste gehalten aan antistoffen en voedingsmiddelen. De gehalten zakken daarna snel.
  • Veel: Geef het kalf zoveel mogelijk biest. Het eerste uur onbeperkt, maar minimaal 2,5 liter en in totaal 10 tot 15% van het lichaamsgewicht per dag (4,5 tot 6,5 liter). Goede biest bevat per liter 45 mg of meer antistoffen en het kalf moet 100 mg binnen het eerste uur opnemen.
  • Vaak: Geef de eerste dagen minimaal 3 keer biest voor een maximale opname. Dat het kalf na een hoge opname op de eerste dag, de dag erna minder of niets opneemt, is geen probleem.

Met de biestmeter (links) kun je de kwaliteit van de biest aflezen in cijfers of in kleur. Goede biest geeft een waarde op de biestmeter van minimaal 1045 g/ltr (dichtheid van de biest).

Rechts de kwaliteitsniveaus gemeten met de Brixmeter. Streef naar een minimale Brix-waarde van 22, beter is een Brixwaarde van 24 of hoger.

De minimale hoeveelheid biest die een kalf zou moeten krijgen is afhankelijk van de kwaliteit. Die kan sterk variëren, onder meer door de voeding en daarom is meten sterk aan te bevelen.

Wel of geen sondevoeding?

Sondevoeding is een soort dwangvoeding wat verboden is, maar het kan een kalf dat moeilijk, weinig of te laat biest opneemt wel helpen snel voldoende weerstand op te bouwen. Vertraging van voldoende biestopname kan de sterftekans flink verhogen. Onderzoek heeft geen verschillen aangetoond voor wat betreft de globuline-opname en verwerking bij sondevoeding. Doe het wel met zorg.

Kalf bij de koe of in de groep

Er is veel maatschappelijke discussie over de vraag of het kalf bij de koe moet blijven. Een koe is een vluchtdier en hecht zich de eerste uren niet aan het kalf. Direct weghalen van het kalf heeft volgens sommige onderzoeken geen invloed op het welzijn van koe of kalf. De laatste jaren is meer onderzoek gedaan naar het effect van vroeg huisvesten in (kleine) groepen. Volgens sommige onderzoeken zou de opname van vast voer in groepshuisvesting beter zijn dan in individuele huisvesting. Een ander onderzoek wijst op meer sociale interactie van de kalveren voor het spenen. Ook zouden de kalveren minder schichtig zijn als ze geconfronteerd worden met vreemde voorwerpen. Hoewel de kalveren iets eerder “puberaal” gedrag vertoonden, werden geen effecten gevonden op de leeftijd waarop ze cyclisch werden. Het lijkt er op dat in groepen huisvesten van de jongste kalveren meer als een praktisch probleem wordt gezien dan dat de kalveren er minder om zouden worden.

Omdat het kalf nog erg gevoelig is voor infecties kan het wel helpen het kalf ertegen te beschermen door het snel weg te halen. De vraag is echter of dat ook zo is bij een goede en snelle biestopname. Uit en onderzoek is gebleken dat slechts 50% van de kalveren die de eerste uren bij de moeder blijven, voldoende biest heeft opgenomen. Het voorkomt ook dat de koe de eerste uren te weinig vreet en te weinig energie binnenkrijgt. Wil je de kalveren toch bij de koe laten, melk dan de eerste biest uit en geef die aan het kalf.

Aandachtspunten en tips

  • Overweeg of je de kalveren “sociaal” zou kunnen huisvesten in kleine groepen of koppeltjes van twee;
  • Ontsmet de navel met jodium (CTC-spray is niet nodig);
  • Voer de biest vaker per dag en geen volle emmer ineens. De temperatuur wordt te laag en de kans op verontreiniging is groot;
  • Wist je dat een kalf gemiddeld 13 keer per dag ongeveer een halve liter biest bij de moeder drinkt? Het gaat dus altijd in kleine beetjes;
  • Geef zo veel mogelijk biest van de eigen moeder en maak de eerste biest op. Die heeft de beste kwaliteit.
  • Heerst Para-tbc op het bedrijf, geef dan uitsluitend biest van de eigen moeder;
  • De biest kan snel bederven. Zet de rest van de eerste melkbeurten direct in de koelkast in een afgesloten emmer of bak;
  • Stel een standaard routine op voor de eerste verzorging en voeding van het kalf. Je kunt er veel tijd en gezondheid mee winnen;
  • Pas sondevoeding alleen toe als het echt nodig is. Doe het voorzichtig en alleen bij de eerste biestgift;
  • Bewaar biest van goede kwaliteit, bij voorkeur van oudere, gezonde koeien, voor noodgevallen in de vriezer. Ze blijft 12 maanden van redelijke kwaliteit;
  • Haal de hoogdrachtige pinken minimaal 6 weken voor kalven uit de wei of bij de opfokker vandaan in verband met de opbouw van bedrijfsspecifieke afweer via de biest;
  • Het kalf is voor de eerste maanden geheel afhankelijk van wat het binnenkrijgt via de biest en de melk. Zorg voor beste kwaliteit via de voeding van de droge koeien;
  • Droge koeien krijgen weinig krachtvoer. Zorg daarom voor een goede mineralenvoorziening;
  • Bij aanhoudende problemen, ondanks een goede biestgift, kun je met een bloedmonster laten controleren of het kalf voldoende immunoglobulines heeft.

Bronnen

  • Kerts, A., 2008. Composition of bovine colostrum variable. Feeds stuffs.
  • Lindner, E.E., 2025. Long-term effects of preweaning social housing on growth and reproductive development of dairy heifers
  • Lopez, A.J. and A.J. Heinrichs, 2022. The importance of colostrum in the newborn dairy calf
  • Malik, M. et al. 2022. Heat treatment of colostrum at 60°C decreases colostrum immunoglobulins but increases serum immunoglobulins.
  • Dallago, G.M. et al., 2022. Birth conditions affect the longevity of Holstein offspring
  • Ruth M. Orellana Rivas, 2021. Effects of milk replacer feeding rate and frequency of preweaning dairy calves etc.
  • Pisoni, L. et al, 2022. Simulation of feed restriction and fasting. Effects on animal recovery and gastrointestinal permeability in unweaned Angus-Holstein calves.
  • Valldecabres A. and N. Silva-del-Rio, 2022. First-milking colostrum mineral concentrations and yields Comparison to second milking
  • Williams, K.T. et al 2022. Effect of diet energy level and genomic residual feed intake of bred Holstein dairy heafer growth and feed efficiency
  • Buczinski, S., D. Achard, and E. Timsit 2021. Effects of calfhood respiratory disease on health and performance of dairy cattle.