De jongveeopfok

Met een goede jongveeopfok is veel te winnen. De invloed op de levensduur is groot. Een goede jongveeopfok zorgt voor vaarzen die op tijd afkalven en die in staat zijn om uit te groeien tot economisch duurzame koeien. Uit recente onderzoeken (2021/2022) is weer gebleken dat de omstandigheden tijdens de dracht en kort daarna al mede de kans bepalen op een langere productieve levensduur. Zoals de voeding en mineralenvoorziening, al of geen hittestress tijdens de droogstand, de omstandigheden tijdens en na de geboorte, de biestvoorziening (hoeveelheid, tijd en kwaliteit), het klimaat etc. Op deze thema’s wordt in de volgende paragrafen en deels in het hoofdstuk Melkvee ingegaan.

Het opfokquotum

Maar het begint met de vraag: hoeveel jongvee moet ik eigenlijk opfokken? Want meer jongvee aanhouden dan nodig vermindert het economisch rendement, hoe goed de opfok ook is. Het is ook niet: minder jongvee aanhouden en dan maar zien hoelang de koeien het volhouden. Dat kan extra risico’s en kosten met zich meebrengen. Om de hoeveelheid jongvee te kunnen bepalen hebben we het opfokquotum: de hoeveel fokvaarsjes die je aan zou moeten houden bij een bepaalde levensduur en rekening houdend met een aantal aspecten in de opfok. Hoe gaat het in zijn werk? We geven een rekenvoorbeeld voor een bedrijf met 125 koeien.

  1.  Stel de gemiddelde afvoerleeftijd is 6.04 ofwel 6,33 jaar en de opfokperiode is 25 maanden. Dan is de productieve levensduur 6,33 – 2,08 = 4,25 jaar. Het vervangingspercentage is dan 100%/4,25= 23.5%. In het koppel lopen afgerond gemiddeld 23,5% x 125 = 30 vaarzen. Soms vallen vaarzen snel uit en die moet je vervangen. Stel dat gemiddeld 1 vaars weer direct wordt afgevoerd, dan zijn er 31 vaarzen nodig voor de insteek.
  2. Het stuks jongvee dat gemiddeld aanwezig is bedraagt dan minimaal 25/12 x 31 = 65 stuks ofwel 5,2 per 10 melkkoeien.
  3. Tijdens de opfok kunnen er kalveren uitvallen. Het hangt ervan af wanneer ze uitvallen maar ze verhogen het gemiddeld stuks jongvee per 10 melkkoeien. Daarom is het verstandig om het aantal iets te verhogen. Stel dat het er gemiddeld twee zijn.
  4. De volgende stap is de kalveren zo vroeg mogelijk uit te selecteren. Jaarlijks 33 nieuwe kalveren aanhouden betekent 2,75 per maand of ruim 8 per kwartaal. De geboorte van de kalveren heeft meestal geen gelijkmatig verloop, dus het kan verstandig zijn om iets langer te wachten met de verkoop. Of als niet meteen duidelijk is welke kalveren het minder goed doen. Kalveren die een aandoening hebben gehad, zoals longontsteking, worden vanzelfsprekend als eerste verkocht.
  5. Nu komt het moeilijkste: afstemmen van wat je dit jaar aanhoudt op wat over pakweg twee jaar, de lengte van de opfokperiode, wordt afgevoerd. Door de leeftijdsopbouw van de veestapel in beeld te brengen zoals we dat in § 2.3 hebben laten zien, kun je ruim tevoren inschatten hoeveel vaarskalveren geboren zouden moeten worden. Er is meestal wel iets ruimte in de afvoer om daarop in te spelen, maar probeer het in eerste instantie zo nauwkeurig mogelijk te doen. Tegenvallers zijn lastiger te corrigeren dan meevallers.
  6. Op basis van het definitieve aantal kun je ook bepalen hoeveel koeien uiteindelijk drachtig moeten worden. Daarbij rekening houdend met het aandeel vaarskalveren en eventueel gesekst sperma en het gebruik van vleesstieren.

Een voorbeeldberekening

In de tabel rechts een voorbeeldberekening van het opfokquotum voor een bedrijf met 100 koeien en een afkalfleeftijd van 26 maanden en een levensduur bij afvoer van 5 jaar en 8 maanden. In de rechterkolom de doelen die het bedrijf zich heeft gesteld met bijbehorend opfokquotum: afkalfleeftijd 24 maanden en levensduur bij afvoer van 7 jaar. Deze berekening is relatief eenvoudig te maken voor elke situatie.
Ze kan ook sterk vereenvoudigd worden door uit te gaan van de gemiddelde uitval vanaf het moment dat de kalveren definitief in de opfok gaan of verkocht worden. Bij een uitval plus een “verzekering” van bijvoorbeeld drie procent moet drie procent meer aangehouden worden dan de gemiddelde jaarlijkse vervanging. 

Omdat de afvoerleeftijd sterk kan fluctueren is het aan te bevelen om uit te gaan van de leeftijdsopbouw van de veestapel en aan de hand daarvan de te verwachten afvoer in te schatten.

Zie ook: https://www.wur.nl/nl/show/jonkos-2.htm