Levensduur en afvoerredenen

In grote lijnen zijn de afvoerredenen de laatste decennia hetzelfde gebleven, maar ze veranderen onder invloed van aanpassingen in het management, de huisvesting, de fokkerij, het beleid van de melkveehouder en uiteindelijk de levensduur. De ernst van sommige problemen lijkt door de verschillende invloeden wat verminderd. Ter illustratie zijn in de tabel rechts de afvoerredenen weergegeven zoals die in 2005 door 150 melkveehouders werden genoemd. De uiergezondheid (subklinische en klinische mastitis) was het grootste probleem bij oudere koeien, een reden voor veel melkveehouders de levensduurverlenging niet te willen verlengen. Opvallend is dat met een 6 maanden hogere afvoerleeftijd, de vruchtbaarheid aanzienlijk minder vaak een probleem vormde maar dat de uiergezondheid een nog groter probleem werd. Koeien met de minste klauwproblemen bleven langer lopen maar de lager wordende productie was dan vaker een reden voor afvoer. Het is belangrijk te weten hoe de problemen worden veroorzaakt wil je ze goed aan kunnen pakken. Een goede registratie van de redenen van afvoer en de achtergronden daarvan is essentieel.

De redenen van afvoer zoals door 150 melkveehouders in Nederland werden opgegeven in relatie tot de levensduur in 2005 (bron: Kolk, A. van der en W. van Laarhoven, 2005)

“Niet het ouder worden van mijn koeien zorgt voor meer problemen, maar het zijn de omstandigheden op mijn bedrijf die er voor zorgen dat de oudere koeien problemen krijgen” (Deelnemer Geef-ze-de-vijf)

De relatie met het lactatiestadium

Het moment waarop een koe wordt afgevoerd gaat niet altijd gelijk op met het moment waarop het probleem veroorzaakt wordt of zichtbaar wordt. Een koe die niet opnieuw drachtig wordt, wordt meestal afgevoerd op het moment dat de melkproductie te laag is geworden en dat is later in de lactatie. De afvoerreden is dus niet de lagere melkproductie maar de slechte vruchtbaarheid en de oorzaak ligt dan vaak in de transitieperiode. Een vaars met een slechte melkbaarheid, zal eerder worden afgevoerd en dat heeft dan meestal een genetische achtergrond. Bij een acuut transitieprobleem zal de koe vaak direct worden afgevoerd. Bij een transitieprobleem dat pas later een echt probleem veroorzaakt, zal de koe ook pas later in de lactatie of pas de volgende lactatie worden afgevoerd. Zoals bijvoorbeeld bij sommige klauwproblemen. Er is ook een verschil tussen oudere en jongere koeien. Als de koeien ouder worden zullen de afvoerredenen veranderen. Met name de kans op problemen met de stofwisseling, de uiergezondheid en de vruchtbaarheid nemen dan toe. Stofwisselingsproblemen hebben dan vaak te maken met een hoge (piek)productie in relatie tot de voeding. Om de problemen en de levensduur echt goed te kunnen managen is een goede beoordeling van de oorzaken belangrijk. Daar komen we op terug bij de hulpmiddelen.

De redenen en van afvoer en en het moment van afvoer in de lactatie.

Maatregelen richten zich in de praktijk vaak op de direct zichtbare problemen. Als die minder sterk naar voren komen, komen andere problemen in beeld, al was het maar omdat de koeien ouder worden. De reden van afvoer verandert daardoor en dat vraagt een aanpassing van het management. Dat gebeurt ook bij specifieke preventieve maatregelen.

Aandachtspunten en tips

Uit ervaringen met de pilot Geef-ze-de-vijf (2019-2023) is gebleken dat het beleid van de melkveehouder een grote invloed heeft op de afvoerredenen (zie ook hfdstk 1). Uiergezondheid bij oudere koeien werd minder een probleem terwijl de vruchtbaarheid bij de oudere koeien vaker een punt van aandacht werd. Ook de klauwgezondheid blijft in alle leeftijdsgroepen een belangrijke reden van afvoer omdat het een hardnekkig probleem is dat een integrale aanpak vraagt. Uit een verkenning op 30 bedrijven in 2017 bleek de vruchtbaarheid bij de oudere koeien als hoofdreden werd genoemd. Bij de oudste koeien was de uiergezondheid een afvoerreden, maar lang niet altijd de belangrijkste. Het werd wel vaak als tweede of derde reden genoemd. De vruchtbaarheid als hoofdreden ging vaak samen met een gemiddeld hogere productie, die ook het gevolg kan zijn van de gemiddelde hogere leeftijd. Dus zowel ouderdom als productie spelen een rol bij de vruchtbaarheid. Feitelijk is het de combinatie van het afvoerbeleid van de melkveehouder en de levensduurmaatregelen die hij neemt die bepalen welke problemen het meest kritisch zijn voor de levensduur. De veranderingen door de jaren heen zijn zeker ook het gevolg van verbeteringen in de fokkerij, de huisvesting en de bedrijfsvoering.

 Door melkveehouders aangegeven afvoerredenen op hun bedrijf gerangschikt naar leeftijd en productie van de veestapel
waarbij reden 1 de belangrijkste reden is en reden 3 de minst belangrijke reden (Valacon, 2017).

Enkele praktijkervaringen

  • De door melkveehouders genoemde afvoerreden hoeft niet altijd de werkelijke reden te zijn, maar het symptoom van een achterliggend probleem. Probeer dat te achterhalen.
  • Afvoerredenen zijn in de praktijk een combinatie van het beleid van de melkveehouder (interesse in levensduur), de bereidheid om maatregelen te nemen (hoe ver wil hij gaan) en zijn bedrijfsdoelen (wat past in het systeem).
  • Afvoerreden (symptomen) zijn vaak niet de eigenlijke oorzaak. Als de oorzaak niet de juiste maatregelen worden genomen blijft het probleem bestaan.
  • Het is belangrijk van de afvoerredenen en de mogelijke oorzaken te registreren om de juiste maatregelen te kunnen nemen.
  • Koeien krijgen problemen door een slechte gezondheid, een slechte genetische aanleg en slechte omstandigheden. Werken aan levensduur betekent juist dat daar verbetering in komt en dat betekent dat de afvoerredenen veranderen.
  • Oudere koeien zijn beter bestand gebleken tegen de bedrijfsomstandigheden. Door goed te kijken naar hun kwaliteiten kun je daar in het fokkerijbeleid rekening mee houden.
  • Als koeien ouder worden kun je hun sterkten en zwakten beter herkennen. In dat opzicht wordt het gemakkelijker om ze te managen.

Bronnen:

  • Dijkhuizen, A., J. Renkema en J. Stelwagen, 1985. Economic aspects of reproductive failure in dairy cattke. II. The decision to replace anamimals.
  • Smith, J.W. and A.M. Chapa, 1999. Effect of region, herd size, and milk production on reasons cows leave the herd.
  • Kolk, L.J. van en W. van Laarhoven, 2005. Werken aan duurzaam melkvee. Een aanpak voor het bevorderen van de duurzaamheid van de Nederlandse melkveestapel
  • Hadley, G.L., C. A. Wolf, and S. B. Harsh, 2006. Dairy Cattle Culling Patterns, Explanations, and Implications
  • Adamczyk, K., W. Jagusiak, A. We˛glarz, 2021. Associations between the breeding values of Holstein-Friesian bulls and longevity and culling reasons of their daughter
  • Daros, R.R. et al., 2022. Risk factors for transition period disease in intensive grazing and housed dairy cattle
  • Lean, I.J. et al., 2022. Increased parity is negatively associated with survival and reproduction in different production systems
  • Lean, I.J. et al., 2022.Associations of parity with health disorders and blood metabolite concentrations in Holstein cows in different production systems