Mineralen en spoorelementen (micro-elementen), hierna gezamenlijk mineralen genoemd, zijn betrokken bij de opbouw van botten en organen, bij de productie van hormonen en enzymen, en stimuleren bepaalde processen of remmen ze juist af. Ze zijn letterlijk van levensbelang. Mineralen functioneren altijd in samenhang met andere stoffen en processen. Soms is een ziekte het gevolg van het tekort aan één specifiek mineraal, maar meestal speelt ook de samenstelling van het rantsoen een rol. En vaak is sprake van een positieve of negatieve onderlinge beïnvloeding van mineralen. Ze kunnen gebonden worden en niet meer beschikbaar komen voor de koe of juist een ander mineraal nodig hebben om goed te kunnen werken. Ook kunnen bepaalde omstandigheden de opname en de benutting beïnvloeden. Er is dus sprake van een complex geheel. Het is vrijwel onmogelijk, en hier ook niet de bedoeling, om een volledig overzicht te geven van de effecten van de verschillende mineralen op de gezondheid en levensduur. Aan de hand van een schema ‘van bodem tot dier’ geven we per fase aandachtspunten en tips. De belangrijkste mineralen worden meer in detail besproken. Bij de normen voor de voeding worden de normen van het CVB gehanteerd.

Mineralen en spoorelementen
De belangrijkste mineralen en spoorelementen
Hoofdelementen:
Calcium (Ca) / Fosfor (P) / Kalium (K) / Natrium (Na) / Chloor (Cl) / Zwavel (S) / Magnesium (Mg)
Spoorelementen:
IJzer (Fe) / Zink (Zn) / Koper (Cu) / Mangaan (Mn) / Kobalt (Co) / Jodium (I) / Seleen (Se)
Minder bekende, maar niet onbelangrijke, spoorelementen:
Molybdeen (Mo), Chroom (Cr), Vanadium (V), Fluor (F), Silicium (Si), Nikkel (Ni), Arseen (As), Germanium(Ge) en Boor (B) . Ze komen met name voor in kruidachtige planten.
Het beoordelen van tekorten en overmaten
De meeste melkveehouders gebruiken anno 2025 wel mineralen voor hun jongvee en melkvee, maar zelden wordt de status bij de dieren getest. Het is dus de vraag of de investeringen, van toch al snel enkele duizenden euro’s per jaar, wel lonen. Het is niet eenvoudig om de typische verschijnselen van een gebrek of overmaat te herkennen. Onderstaand is een overzicht gegeven van de manier waarop de voorzieningenstatus van de koe kan worden bepaald en dat is per mineraal verschillend. Meer informatie vind je op de website van de Gezondheidsdienst voor dieren (www.gddeventer.nl/mineralencheck) en naar de handleiding Mineralenvoorziening Rundvee, Schapen, Geiten van het Centaal Veevoederbureau. Verderop laten we zien hoe je met een eenvoudige berekening op basis van de CVB-normen kunt bepalen of de aanvoer van de mineralen in orde is. Daarnaast is van de meeste mineralen een overzicht opgenomen van de functie en de symptomen bij tekort en overmaat.

Schematische weergave van het verband tussen de mineralenvoorziening en de prestaties van het dier (groei/ontwikkeling/gezondheid/productie). Het traject voor een optimale voorziening (de breedte van het witte vlak) verschilt per mineraal. Zowel een tekort als een overmaat (paarse vlakken) zijn negatief voor de prestaties. Het moment en het niveau waarop dat het geval is, is afhankelijk van het mineraal, de leeftijdscategorie en het groei- of lactatiestadium (Bron: CVB, 2005).

Overzicht van zinvolle bepalingen om tekorten aan mineralen op te sporen. De paars gekleurde vlakjes worden gezien als de meest geëigende methode om voor die mineralen de tekorten op te sporen (Bron: CVB, 2005).

Verstrekken van mineralen via bolussen of likstenen wil niet zeggen dat de voorziening daarmee in orde is. Sommige bolussen bevatten de mineralen niet in de juiste verhouding en likstenen bevatten voor bijna 100% (keuken)zout en nauwelijks mineralen of spoorelementen. Er zijn likstenen waarin extra hoeveelheden van specifieke mineralen zijn toegevoegd, maar niet alle koeien nemen evenveel op. Bovendien worden anorganische mineralen niet altijd goed benut. Voor de juiste voorziening is het aan te raden en specialist om advies te vragen.

Aandachtspunten en tips bij de mineralenvoorziening
- Er bestaan veel fabels over het nut van mineralen. Vraag een onafhankelijke adviseur om advies en laat de gedetailleerde ruwvoeranalyse leidend zijn;
- Zonder een ruwvoeranalyse kunt je geen richting bepalen en besteed je mogelijk onnodig geld aan (verkeerde) mineralenmengsels;
- Als je een mineralentekort vermoedt, beoordeel dan altijd als eerste de kuilanalyses;
- Kijk ook naar extreme waardes in de kuil omdat die invloed kunnen hebben op de beschikbaarheid en de werking van andere mineralen (bijvoorbeeld ijzer);
- Soms is de voorziening van een mineraal onvoldoende terwijl in het bloed en de melk nog voldoende wordt gemeten. Een rantsoenberekening geeft een indicatie of er wel voldoende is gevoerd;
- Als de aanvoer voldoende is en de voorzieningenstatus te laag, is er iets anders aan de hand zoals een slechte benutting;
- Met behulp van moderne technieken is leverbioptie een eenvoudige ingreep waar de koeien nauwelijks last van hebben;
- Overleg met je dierenarts wat de beste methode is voor een analyse als je een tekort of overmaat vermoedt;
- Let erop dat bij een monstername bij de koe (bloed, speeksel, melk) zorgvuldig en hygiënisch wordt gewerkt. Voerresten in de bek van de koe kunnen de uitslag van een speekselonderzoek sterk beïnvloeden.
Interacties tussen mineralen
Soms kan de aanvoer van een mineraal wel volgens de norm zijn, maar kan toch sprake zijn van een tekort of overschot. Dat komt door onderlinge interacties tussen de mineralen of andere stoffen. Ze kunnen elkaar tegenwerken (antagonistische werking bijvoorbeeld door complexvorming), versterken of aanvullen (synergetische werking). Dat kan tijdens de vertering in het maag-darmstelsel of na opname in het bloed. Een overmaat aan een mineraal kan een tekort aan een ander mineraal veroorzaken. Het tekort moet niet worden aangevuld, maar de overmaat van het andere mineraal moet worden teruggebracht.
Het complex van de interacties tussen de verschillende mineralen en spoorelementen laat zien hoe belangrijk een evenwichtige voorziening via de voeding is (Bron: Gezondheidsdienst voor dieren).

Beschrijving van enkele de interacties tussen mineralen en spoorelementen. (Overgenomen uit: Gios Nele, 2006)
| Mineraal | Interacties |
|---|---|
| N | Een overmaat aan onbestendig eiwit (N) vermindert de absorptie van Mg. |
| Ca | Een verhoogd Ca gehalte vermindert de absorptie van P, Mg, Mn, Zn, Cu, Fe en I. Een verhoogd Ca gehalte verhoogt de P uitscheiding. Een Ca/P verhouding die afwijkt van 1 à 2/1 verhoogt de behoefte aan vitamine D. |
| P | Een verhoogd P gehalte vermindert de absorptie van Ca, Mg, Mn. |
| Mg | Een verhoogd Mg gehalte vermindert de opname van P. Een verlaagd Mg gehalte vermindert de werking van vitamine D en verlaagt de Ca absorptie en resorptie. |
| Na | Na is samen met K en Cl van belang voor de kationen-anionen balans of het zuur-base evenwicht. De totale hoeveelheid Na + K als altijd gelijk. |
| K | Een verhoogd K gehalte vermindert de absorptie van Mg en Ca. Bij een verhoogd K gehalte is er een verlaagd Na gehalte. |
| Cl | Cl is samen met K en Na van belang voor de kationen-anionen balans of het zuur-base evenwicht. |
| S | S is aanwezig in de vitaminen B1 en B8 en in zwavelhoudende eiwitten. Een verhoogd S gehalte vermindert de absorptie van Cu en Se en verhoogt de behoefte aan Mo. |
| Fe | Een verhoogd Fe gehalte vermindert de absorptie van P, Cu, Mn, Zn. Door een verhoogd Fe gehalte is er een hogere behoefte aan anti-oxidanten en dus een verhoogde behoefte aan Se, Vitamine A, E en C. |
| Cu | Een verhoogd Cu gehalte verlaagt de Fe opname. Cu verhoogt het gehalte aan Se in de lichaamsweefsels. |
| Co | Co is noodzakelijk voor de synthese van vitamine B12 in de pens en de leverwerking. |
| Mn | Een verhoogd Mn gehalte vermindert de absorptie van Fe, P en Cu. Een verlaagd Mn gehalte samen met een Ca/P verhouding die afwijkt van 1 à 2/1 leidt tot onvrucht-baarheid. Een verhoogd Mn gehalte geeft een verlaagd Mg gehalte in het bloed. |
| Zn | Een verhoogd gehalte Zn verlaagt de absorptie van Fe, Cu, P. Een verhoogd Zn gehalte bevordert de uitscheiding van S via de mest. |
| I | Jodium activeert selenium en omgekeerd. |
| Se | Se en Vitamine E versterken elkaars werking. |
| Mo | Een verhoogd Mo gehalte vermindert de absorptie van Cu en verhoogt de P uitscheiding via de urine. Een verlaagd Mo gehalte vermindert de kans op nitraatvergiftiging. |
De mineralenroute van bodem tot koe.
De gehaltes aan mineralen kunnen per kuil en per seizoen sterk verschillen. Dat komt door de invloed van allerlei andere factoren in de bodem en het gewas. De aanvoer en benutting van de mineralen in het rantsoen zijn vervolgens afhankelijk van veel factoren op de weg van bodem tot stofwisselingsproces in de koe. Die factoren bepalen uiteindelijk wat de voorzieningentoestand is van de koe en of er sprake is van tekorten of overmaten. In bijgaand schema is de route weergegeven. Per stap zijn de belangrijke aandachtspunten benoemd.
Variatie in graskuilen van enkele mineralen (Bron: Agroxpert/BLGG, 2004).

Omdat het basisrantsoen het uitgangspunt is, de beste mineralen zijn die “in het leven”, is een goede voorziening in de bodem belangrijk. Als dat niet voor alle mineralen lukt, bijvoorbeeld bij een veel te hoog kaligehalte op bepaalde kleigronden, zijn er nog allerlei opties om te corrigeren. In de praktijk blijkt dat veel te weinig te gebeuren. Er wordt al snel naar dure mineralenmengsels gegrepen.

Aandachtspunten en tips bij bodem en gewas
- Een bodemanalyse is onmisbaar voor de beoordeling van de mineralenstatus, maar zegt niet alles over de kuil. Houd rekening met de mogelijke interacties;
- Een lage vochtvoorziening in de bodem beïnvloedt direct de werking en opname van stikstof en kali en andere mineralen;
- Hoge N-giften op grasland leiden bij een goede vocht- en mineralenvoorziening tot een verhoging van de gehaltes aan onder meer K, P, Mg, Cu en S in het gras;
- Hoge K-giften leiden bij een goede vochtvoorziening tot een stijging van het K-gehalte in het gras en ook tot een daling van de gehalten aan Na, Ca en Mg;
- Het seizoen (vochtvoorziening, temperatuur, daglengte) beïnvloedt de opname. In ouder gras dalen de gehalten aan met name K, P, S en Cu;
- Sommige bodems fixeren bepaalde elementen, zoals fosfaat. Fosfaatrijke maar fosfaatfixerende grond, kan dus toch een tekort geven;
- Er zijn grote verschillen tussen grondsoorten. Bij gras heeft de bemesting doorgaans een grotere invloed op de samenstelling dan de grondsoort;
- De samenstelling van het gras kan door de bemesting worden gestuurd. Denk aan een laag kaligehalte in hooi of kuil voor de droge koeien als er niet wordt bemest;
- Bij een lage pH of een slechte bodemstructuur (weinig lucht in de grond) wordt het gehalte aan beschikbaar ijzer verhoogd. Teveel ijzer vermindert de beschikbaarheid van fosfaat;
- Een hoge pH van grasland verlaagt de gehalten aan Fe, Cu, Zn en Co en verhoogt de gehalten aan Ca, Mg en Mo in het gras;
- Zowel een te hoge als een te lage pH van de grond vermindert de Se opname van het gras;
- Selenium via de bemesting is de beste garantie voor een goede voorziening maar kan wel makkelijk uitspoelen, dus op uitspoelingsgevoelige grond of bij nat weer kan het gehalte in de tweede snede al weer te laag zijn.
- Selenium niet tegelijk bemesten en bijvoeren vanwege de kans op een schadelijke overmaat;
- Een rijke botanische samenstelling in het grasland verhoogt de hoeveelheid mineralen. Klaver levert extra Na, Ca, Mg, S en andere spoorelementen;
- Hoge N-giften leiden tot een vermindering van het aandeel klaver en overige kruiden en een daling van de gehalten aan Na, Ca, Mg, S en andere spoorelementen;
- Sommige kruiden als de paardenbloem, bevatten spoorelementen en hebben bovendien een zeer hoge voederwaarde (>1000 VEM). Bij een goed beheer hoeven ze niet schadelijk te zijn voor de grasmat;
- Natrium-bemesting is goed voor de smaak en de grasopname;
- Aan de kuilanalyse van mineralen en spoorelementen kun je zien wat er uit de bodem wordt opgenomen in het gewas. Combineer de kuilanalyse met de bodemanalyse voor een beter inzicht;
- Raadpleeg zo nodig ook een bodemspecialist.
Een eenzijdig grasbestand bij weiden of in de kuil verhoogt de kans op tekorten of een scheve verhouding tussen mineralen in het rantsoen en dat maakt correctie en aanvullingen noodzakelijk. Grasland met klaver levert extra (eiwit-)stikstof, natrium, calcium, zwavel en andere spoorelementen. Als je daar bij de samenstelling van het mineralenmengsel rekening mee houdt, kan je dat onnodige kosten besparen en kun je een mineralen-onbalans voorkomen.


Analyses van de eerste en de tweede snede graskuil afkomstig van dezelfde percelen op zandgrond. Door tussentijds bemesten is voor Natrium een overschot ontstaan. Voor sommige andere mineralen is het tekort minder geworden. Dat kan het gevolg zijn bijvoorbeeld een andere bodemtemperatuur of weersomstandigheden. Voor belangrijke mineralen geldt dat er een tekort blijft, ook bij een lagere productie in de 2e helft van de lactatie. Voor sommige mineralen is er ook nog een tekort bij een hoog aandeel graskuil in het rantsoen. Voor alle mineralen is het mogelijk de tekorten op te heffen met een juiste bemesting of door bijvoeren in het rantsoen. Ga er nooit vanuit dat een keer bemonsteren van de 1e snede wel voldoende zal zijn. In de loop van het seizoen kunnen de verschillen tamelijk groot worden.

Beoordeel eenvoudig de minerale samenstelling en opname
Aan de hand van de droge stofopname van een product en de minerale samenstelling is vrij eenvoudige te berekenen wat de opname is en of die overeenkomt met de behoefte: gehalte/kg ds x kg ds opname. In de tabel is een voorbeeld gegeven van twee opname-niveaus voor graskuil. Werk zoveel mogelijk op maat. Er is veel informatie beschikbaar en helemaal overlaten aan de veevoerleverancier is alleen aan te raden als die de moeite neemt om, mede op basis van goede kuilanalyses, het rantsoen door te rekenen en waar nodig aan de vullen. Let er goed op dat bij de droge koeien weliswaar de behoefte lager is maar zonder krachtvoer en een relatief schaal rantsoen ook veel minder mineralen worden aangevoerd. Op sommige bedrijven is de droogstandsgroep daardoor de meest kritische groep, zeker met het oog op de opbouw van een mineralenreserve voor de biest- en melkproductie. Niet voor alle mineralen is een reserve op te bouwen en die moeten direct en gemakkelijk beschikbaar zijn.
Berekening van de opname aan de mineralen en spoorelementen bij 17 kg droge stofopname uit graskuil en een melkproductie van 20 kg, en bij 20 kg droge stofopname uit graskuil en een melkproductie van 40 kg, en de daaruit berekende tekorten en overmaten op basis van een kuilanalyse in de praktijk.

Organisch gebonden mineralen
In de natuur zijn mineralen die door dieren worden opgenomen grotendeels organisch gebonden, “in het leven” zoals wel wordt gezegd. Aanvulling op het rantsoen gebeurt vaak door gebruik te maken van “dode” anorganische mineralen. Daardoor kunnen makkelijker (complexe) verbindingen met andere mineralen en stoffen worden gevormd. De biologische beschikbaarheid van eenwaardige mineralen als kalium en natrium is over het algemeen goed (>50%). Die van tweewaardige zoals Cu, Mn, Fe en Zn, is veel lager en ligt globaal tussen de 5% en 40%. Ze kunnen in het maagdarmkanaal worden gebonden aan stoffen als fytinezuur, fosfaten, lignine, pectine en oxaalzuur. De gevormde verbindingen zijn in de regel slecht opneembaar, waarna ze grotendeels met de mest worden uitgescheiden.
In de loop van de jaren zijn nieuwe vormen van verbindingen ontwikkeld, de zogenaamde “chelaten”, waarmee de mineralen worden ingekapseld door een mantel van organische zuren, aminozuren of korte eiwitketens. De biologische beschikbaarheid van deze chelaten is in veel gevallen aanzienlijk beter. Dat is met name het geval wanneer het voer veel componenten bevat die de mineralen kunnen binden. De opneembaarheid kan dan wel twee keer zo hoog zijn en is afhankelijk van het (pens)milieu en het basisrantsoen. Spoorelementen in ruwvoeders of enkelvoudige grondstoffen zoals luzerne of soja, zijn meestal ingebouwd in aminozuren en zullen daardoor een betere opneembaarheid hebben dan anorganische spoorelementen die in het krachtvoer of mineralenmengsels zijn verwerkt. Zo is Selenium dat in planten aanwezig is, met name ingebouwd in de aminozuren methionine of cysteine. Dit organisch gebonden Selenium is veel beter opneembaar voor het dier dan Selenium uit het anorganische seleniet.
Enkelvoudige grondstoffen kunnen een grote verscheidenheid aan spoorelementen leveren. Bovendien zijn ze organisch gebonden wat de benutting sterk verbetert.


Aandachtspunten en tips bij oogsten en inkuilen en aanvullingen op het rantsoen
De kuil
- De gehalten in de kuil kunnen sterk variëren dus laat de kuil altijd uitgebreid analyseren;
- In de loop van het seizoen kunnen de gehalten sterk variëren. De eerste kuil zegt weinig over de volgende. Laat die ook analyseren;
- Vergelijk de gehalten in de kuilen van meerdere jaren met elkaar. Je ziet dan wat de invloed van de bodemvoorraad is;
- Tijdens de oogst kan grond in de kuil komen. Dat beïnvloedt de samenstelling omdat grond mineralen bevat;
- Zand kan het gehalte aan onbenutbaar Kobalt sterk verhogen en geeft dus een verkeerd beeld an de voorziening;
- Bij koud en nat weer in het voor- en najaar neemt gras wel kalium op maar minder magnesium;
- Beperk de verliezen aan mineralen en spoorelementen via perssap zoveel mogelijk;
Het rantsoen
- Voert je een éénzijdig en sober rantsoen van gras en/of maïs en geen of weinig krachtvoer, zoals bij d droge koeien, let dan extra op de mineralenaanvoer;
- Rantsoen met veel snijmaïs, aangevuld met enkelvoudige droge of vochtrijke voeders, geven meer kans op mineralentekorten. De gehalten zijn vaak fors lager dan die in gras en graskuil;
- Bepaalde stoffen kunnen de opname aan mineralen flink verstoren, zoals fytinezuur en oxaalzuur, teveel onbestendig eiwit en snel afbreekbare koolhydraten;
- In de praktijk blijken sommige mineralen maar net op de norm te worden gevoerd en tegenwerkende mineralen juist in overmaat;
- Via krachtvoeders en mineralenmengsels worden vaak te grote hoeveelheden ijzer verstrekt. Dat kan de werking van andere mineralen sterk verminderen;
- Niet alle leveranciers hanteren dezelfde normen. Laat de interpretatie van de kuilanalyses niet zonder meer over aan de leverancier. Kijk zelf kritisch mee;
- Er is winst te behalen met een op-maat-voorziening. Op-maat is ook alleen passend voor je eigen bedrijf;
- Soms worden zogenaamde maatmineralen aangeboden die niet op je bedrijf zijn afgestemd. Je betaalt voor iets wat je niet nodig hebt;
- Let op als bepaalde mineralen “in de mode zijn”. Zeker als het dure organisch gebonden mineralen zijn;
- Als een beperkte aanvulling nodig is, hoeft dat niet dagelijks. Dat scheelt tijd en geld;
- Gebruik zo min mogelijk enkelvoudige producten zoals een koperbolus;
- Voor weidend jongvee is bemesten van het grasland beter, maar de kopervoorziening is niet altijd gegarandeerd. Een koperbolus is alleen een oplossing als de voorziening evenwichtig blijft;
- Met sommige enkelvoudige grondstoffen als luzerne en soja kan de voorziening aan spoorelementen verbeterd worden, maar voorkom wel selectie aan het voerhek;
- Vanwege interacties in het maag-darmkanaal is een rantsoen volgens de behoeftenormen nog geen garantie dat het goed gaat. De biologische beschikbaarheid en opneembaarheid geven de doorslag;
- Of een aanvulling het beste via de voeding of via de bemesting kan, hangt af van het soort mineraal en de rantsoensamenstelling. Bij een goede bodemtoestand is maar voor enkele elementen aanvulling noodzakelijk;
- Lang niet altijd is een aanvulling van alle mineralen nodig. Molybdeen behoeft nooit te worden bijgevoerd en zink kan bijna altijd worden weggelaten uit de mineralenmengsels;
- Besteed extra aandacht aan de hoogproductieve koeien omdat ze relatief kwetsbaar zijn voor tekorten omdat ze in de droogstand relatief weinig krachtvoer krijgen.
Opname en benutting
- De opname is nooit 100% van wat er in het rantsoen zit. Het opnamepercentage van Mg uit gras bijvoorbeeld bedraagt ca. 10% en bij veel snijmaïskuil 15 tot 18%;
- Bij de afbraak van (teveel) onbestendig eiwit komt sulfide vrij en dat verstoort de magnesiumopname;
- Eenwaardige mineralen zoals kalium en natrium worden goed opgenomen (>50%). Tweewaardige spoorelementen (zoals Cu, Mn, Fe en Zn) veel minder (5% tot 40%) omdat ze worden gebonden en deels in de mest terecht komen;
- Spoorelementen in ruwvoeders of enkelvoudige voeders zoals luzerne of soja zijn meestal ingebouwd in aminozuren en worden daardoor beter opgenomen;
- Probeer de natuurlijke behoefte zoveel mogelijk te dekken uit het rantsoen. Goede componenten zijn klaver in grasland, luzerne en soja;
- Naarmate een koe meer produceert, neemt ze per kg melk minder droge stof op en moet het mineralengehalte per kg DS hoger zijn;
- De negatieve energiebalans bij een hoge productie kan gepaard gaan met een tekort aan mineralen. Een slechtere combinatie is nauwelijks denkbaar;
- Bij een verhoging van de productie van 20 kg naar 40 kg per dag neemt de behoefte toe met 60%, de voeropname met ruim 25% en moet het gehalte
aan bijvoorbeeld Ca met 30% worden verhoogd; - Sommige elementen doen hun werk in samenhang met andere zoals bijvoorbeeld Jodium en Selenium. Een onder- of overmaat van een van beide zorgt voor onvoldoende resultaat;
- De huidige behoeftenormen voor melkkoeien houden onvoldoende rekening met de interactie tussen mineralen en spoorelementen en andere invloedsfactoren. Houd daar rekening mee.

Aandachtspunten en tips bij enkele specifieke problemen
- Te weinig kobalt vermindert de productie van vitamine B12 door darmbacteriën en vergroot de kans op leververvetting en slepende melkziekte;
- Pensverzuring is slecht voor de verteerbaarheid, de interacties tussen mineralen en de opname. Het doodt bijvoorbeeld de bacteriën die de kobalt omzetten in vitamine B12;
- Let in de droogstand op het verschil tussen anionische en kationische mineralen (KAV). Een onbalans kan onder meer melkziekte (kalfziekte) veroorzaken;
- Koeien die een rantsoen krijgen met veel gras- en graskuil, krijgen veel kalium en dat verstoort de opname van magnesium en dat geeft tekortverschijnselen van Mg;
- Een ernstig tekort aan Mg kan leiden tot een lagere voeropname, nervositeit, overgevoeligheid voor prikkels en kopziekte;
- In de droogstand kan een tekort aan Mg in combinatie met een ruime calciumvoorziening melkziekte veroorzaken;
- De verhouding tussen magnesium en calcium speelt een rol bij spiercontracties. Een tekort en/of onbalans leidt tot moeilijke of trage geboortes, een belangrijke oorzaak van doodgeboorte en tot het niet goed opschonen van de baarmoeder;
- Laat bij vaker optreden van melkziekte het calciumgehalte in het bloed bepalen;
- Bij acute infecties kan een verlaging van de zinkwaarde optreden. Er hoeft dan geen tekort te zijn;
- Met name bij oudere dieren, ontstaat er door de lagere mobilisatie van Mg uit het skelet, meer kans op een magnesiumgebrek;
- Bij dieren die weinig of geen krachtvoer krijgen is de Mg-opname in de regel veel lager dan de behoefte en moet extra Mg verstrekt worden;
- Chronische tekorten of overschotten van specifieke mineralen kunnen van invloed zijn op de doodgeboorte;
- Mineralen en vitaminen als Ca, Zn, Cu, Se, Mn, Vit, A, D, E, biotine zijn nodig voor een goede productie en kwaliteit van keratine in klauwen en spenen;
- In de vroege droogstand worden de koeien vaak wat schraler gevoerd en daarna krijgen ze beperkt krachtvoer. Juist in die periode is extra aandacht nodig want ook het kalf is in de eerste maanden daarvan afhankelijk. Bovendien wordt veel onttrokken via de biest en de melk en dan kan de koe zelf een flink tekort oplopen;
- Het weerstandsvermogen (immuunsysteem) van de koe staat van nature zwaar onder druk in de laatste weken van de dracht. Daarvoor is extra aandacht voor mineralen en vitaminen (anti-oxydanten) nodig.
De afzonderlijke mineralen en hun eigenschappen
Calcium (Ca)
Functie
Calcium is een van de belangrijkste botmineralen waarvan 98% in het skelet zit. Het komt voor in een vorm die makkelijk mobiliseerbaar is en in een stabiele, kristallijne vorm. Naarmate de koe ouder wordt, is meer vastgelegd in de stabiele vorm. Calcium is nodig voor sterke botten, bloedstolling, samentrekking van spieren en voor het reguleren van cel-functies. Het lichaam neemt niet meer calcium op dan nodig. Als het dier calcium nodig heeft wordt het uit het voer en uit de botten gehaald. Voorwaarde voor een goede calciumopname en -verwerking is voldoende vitamine D. Jonge dieren absorberen calcium uit de darm efficiënter dan oudere dieren die dus bij een grote vraag meer afhankelijk zijn van de uitwisseling vanuit het bot. Maar daar komt calcium meer in de kristallijne stabiele vorm voor en is dus minder makkelijk uitwisselbaar.
| Behoefte volgens CVB-normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 2,4 g/kg DS voeropname | 27 g/dier/dag |
| Close-up: | 2,8 g/kg DS voeropname | 31 g/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 3,2 g/kg DS voeropname | 60 g/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 4,2 g/kg DS voeropname | 100 g/dier/dag |

Tekort
- Melkziekte door een plotseling grote vraag voor biest en melk.
- Lagere voeropname.
- Botopbouw verstoord, kromme poten of mank lopen: zelden een zichtbare afwijking tenzij er een vitamine D tekort is.
- Onvoldoende spierwerking, traag kalven.
- Niet afkomen van de nageboorte.
- Klauwproblemen door verminderde aanmaak van keratine.
- Minder goed sluiten van de spenen
Interacties
- Een verhoogd Ca gehalte vermindert de absorptie van P, Mg, Mn, Zn, Cu, Fe en I.
- Een verhoogd Ca gehalte verhoogt de P uitscheiding.
- Een Ca/P verhouding die afwijkt van 1 à 2/1 verhoogt de behoefte aan vitamine D.
Overmaat
- Remt mobilisatie uit het bot met als gevolg melkziekte/kalfziekte.
Fosfor (P)
Functie
Fosfor is na calcium het meest voorkomende mineraal en zit voor 80% in de botten in de vorm van calcium-fosfaat-complexen, wat de samenhang met calcium aangeeft. Het is belangrijk voor het in stand houden van het botweefsel. Net als bij calcium komt het voor in een makkelijk mobiliseerbare fractie en een minder makkelijk mobiliseerbare, stabiele fractie. Fosfor is een essentiële nutriënt voor pensbacteriën omdat het een bouwsteen is van eiwitten zoals microbieel eiwit en erfelijk materiaal (DNA, RNA). Verder is fosfor in de pens van belang voor de synthese van enzymen, die betrokken zijn bij de afbraak van celwanden in de pens. Daarnaast is het een belangrijke bouwstof (fosfolipiden) voor cellen waaronder de celwanden. Daarnaast is het betrokken bij het zuur-base-evenwicht in het lichaam en bij de energiestofwisseling.
| Behoeften volgens CVB normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 1,9 g/kg DS voeropname | 21 g/dier/dag |
| Close-up: | 2,0 g/kg DS voeropname | 22 g/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 2,5 g/kg DS voeropname | 47 g/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 3,3 g/kg DS voeropname | 79 g/dier/dag |

Tekort
- Weinig tot geen zichtbare afwijkingen. Het eerste aan de orde bij jongvee door een verlaagde microbiële afbraak in de pens. Een ernstig fosfor tekort zorgt voor een tekort aan energie voor de rode bloedcellen. Deze bloedcellen gaan kapot (bloedwateren).
Interacties
- Bij een overmaat neemt de beschikbaarheid van calcium, magnesium, koper en zink af.
- Een overmaat aan ijzer vermindert de beschikbaarheid aan fosfor, evenals klei (aluminium) in het voer.
Overmaat
- Schadelijke effecten zijn zeldzaam. Een flinke overmaat aan fosfor en te krappe Ca-P verhouding leidt tot een verstoorde mineralisatie van het bot en vorming van urinestenen.
Zwavel (S)
Functie
Zwavel is een bestanddeel van de aminozuren methionine, cysteïne en cystine. Herkauwers zijn sterk afhankelijk van de eiwitproductie door pensbacteriën die daarvoor gebruik maken van de zwavel die vrijkomt door afbraak van onbestendig eiwit en niet-eiwitgebonden, anorganische zwavel. Bestendige zwavelhoudende aminozuren en aminozuren uit verteerd microbieel eiwit worden in de dunne darm opgenomen. Zwavel komt in anorganische en organisch gebonden vorm voor in de voedermiddelen. Voor een optimale penswerking is een verhouding stikstof : zwavel in het rantsoen nodig van ca. 14,5 keer. De OEB moet daarbij wel positief zijn. Zwavel is ook aanwezig in het hormoon insuline en in thiamine en biotine, beide vitaminen B. Hierdoor is zwavel indirect betrokken bij de eiwit- en de koolhydraatstofwisseling en bij de keratinevorming.
| Behoeften volgens de CVB-normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 1,5 g/kg DS voeropname | 17,2 g/dier/dag |
| Close-up: | 1,5 g/kg DS voeropname | 16,5 g/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 2,0 g/kg DS voeropname | 37 g/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 2,0 g/kg DS voeropname | 47 g/dier/dag |

Tekort
- Verminderde pensfermentatie, lagere voeropname en eiwittekort.
- Dalende melkgift.
- Groeivertraging bij jongvee.
Overmaat
- Verminderde penscontractie, lagere voeropname en lagere productie.
- Beschadiging zenuwstelsel soms tot blindheid leidend.
Interacties
- Zwavel heeft een positieve werking op beschikbaarheid van molybdeen.
- Teveel zwavel in combinatie met teveel molybdeen heeft een negatieve werking op de opname van koper en selenium.
- Maïsrijke rantsoenen en gras ingekuild in een laat ontwikkelingsstadium hebben vaak te weinig zwavel.
- Een maïsrijk rantsoen aangevuld met niet-eiwit-N (ureum) bevat te weinig zwavel.
Natrium (Na)
Functie
Natrium zit voor ongeveer 45% in de botten en voor 45% in de extracellulaire vloeistof van de zachte lichaamsweefsels. Het is een belangrijk onderdeel van de natrium-kalium pomp die de gehalten in en rond de cellen in balans houdt. Natrium vervult belangrijke functies bij de instandhouding van de waterbalans en het zuur-base evenwicht. Het is tevens een belangrijke buffer in de vorm van natriumcarbonaat en natriumfosfaat. Daarnaast zorgt natrium voor de overdracht van zenuwimpulsen en activeert het de enzymen bij het transport van suikers en aminozuren. Verder is natrium essentieel voor de absorptie van glucose en sommige aminozuren. Natrium wordt in het gehele maag-darmkanaal actief opgenomen. De gehalten aan natrium in het bloed zijn onder normale omstandigheden zeer constant.
| Behoeften volgens CVB normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 0,7 g/kg DS voeropname | 7,6 g/dier/dag |
| Close-up: | 0,6 g/kg DS voeropname | 6,6 g/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 1,1 g/kg DS voeropname | 20 g/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 1,4 g/kg DS voeropname | 33 g/dier/dag |

Tekort
- De pens fungeert als een grote buffer waaruit de koe kan putten bij een te lage opname en tot op zekere hoogte kan bufferen bij een overmaat.
- Een tekort aan natrium geeft een verlaging van de droge stof opname, een verlaagde melkproductie en een afname in gewicht.
- Likzucht en een dorre, stijve huid.
- De urineproductie en wateropname nemen toe.
- De afvoer en de concentratie van natrium vermindert in de verteringssappen.
Overmaat
- Een overmaat aan natrium is een overmaat aan zout. Daarvoor heeft een koe een zeer grote tolerantie.
- Het dier kan een aanzienlijke hoeveelheid zout verwerken mits er voldoende zoet water ter beschikking staat.
- Afvoer van kalium wordt verhoogd.
- Veel kali in de grond vermindert de werking van natrium.
Interacties
Er zijn geen interacties van betekenis tussen natrium en andere mineralen, behalve dat natrium en kalium samenwerken in de natrium-kalium pomp.
Kalium(K)
Functie
Kalium bevindt zich voor 90% in het celvocht. Daarvan zit 75% in de spiercellen. Het houdt de osmotische waarde in de cellen op peil. Het is net zoals natrium verantwoordelijk voor het zuur-base evenwicht in het lichaam. Kalium is een activator van enzymen onder meer voor de energieoverdracht bij de koolhydraatstofwisseling. Kalium is daarnaast van belang bij de overdracht van zenuwimpulsen en het functioneren van de spieren. Ook voor de werking van het hart is kalium belangrijk. Het kaliumgehalte in het bloed is in normale omstandigheden zeer constant.
| Behoeften volgens CVB normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 4,9 g/kg DS voeropname | 56 g/dier/dag |
| Close-up: | 5,0 g/kg DS voeropname | 55 g/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 7,2 g/kg DS voeropname | 134 g/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 8,1 g/kg DS voeropname | 190 g/dier/dag |

Tekort
- Tekorten komen nauwelijks voor omdat in de meeste rantsoen ruim voldoende kalium zit.
- Verlaging van de eetlust, een lagere groei en spierzwakte.
- De afvoer en de concentratie van kalium verminderen in de verteringssappen.
Overmaat
- Daarvoor heeft een koe een zeer grote tolerantie.
- Het dier kan een aanzienlijke hoeveelheid verwerken mits er voldoende zoet water ter beschikking staat.
- Afvoer van kalium wordt verhoogd
Interacties
Kalium wordt zeer goed opgenomen (90%). Er zijn geen aanwijzigen dat de opname beïnvloed wordt door de samenstelling van het rantsoen. Kalium werkt met natrium samen in de natrium-kalium pomp. Een overmaat aan kalium in de bodem kan de magnesiumopname verminderen en kopziekte veroorzaken.
Chloor (Cl) of chloride
Functie
Chloor komt in hoge concentraties voor in de extracellulaire vloeistof. Samen met bicarbonaat neutraliseert het natrium en houdt buiten de cellen de osmotische waarde op peil. Chloor heeft net zoals natrium en kalium belang bij het zuur-base evenwicht in het lichaam. De concentratie varieert echter veel sterker dan de Na-concentratie. Het is een bestanddeel van verteringssappen zoals maagzuur in de lebmaag. Verder speelt chloor een rol bij de vertering. Het activeert het verteringsenzym amylase, dat zetmeel omzet in maltose. Ook in de longen speelt chloor een belangrijke rol bij de ademhaling. Chloor wordt daar namelijk uitgewisseld met HCO3 (CO2 gebonden aan water) in de rode bloedcellen.
| Behoeften volgens CVB normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 0,7 g/kg DS voeropname | 7,7 g/dier/dag |
| Close-up: | 0,8 g/kg DS voeropname | 8,5 g/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 2,0 g/kg DS voeropname | 37 g/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 2,8 g/kg DS voeropname | 66 g/dier/dag |

Tekort
- Tekorten komen nauwelijks voor en verschijnselen worden pas na lange tijd zichtbaar.
- Likzucht, zand eten, sloomheid, tanden knarsen en een lagere productie.
- Minder groei en een lagere productie.
- Afvoer van chloor via de urine vermindert zeer sterk.
Overmaat
- Een overmaat wordt gelijk gesteld aan een overmaat aan zout en daarvoor heeft een koe een zeer grote tolerantie.
- Afvoer van chloor via de urine wordt verhoogd
Interacties
- Chloor is samen met K en Na verantwoordelijk voor de kationen-anionen balans of het zuur-base evenwicht.
Selenium (Se)
Functie
Selenium maakt deel uit van het enzym GSH-px, dat voorkomt in de rode bloedlichaampjes, organen en weefsels. Het is erg belangrijk in combinatie met Vitamine E voor de weerstand van de dieren.
Het is een anti-oxidant en beschermt cellen tegen oxidatieve beschadiging door oxidanten (ijzer) of oxidatieve stress. Verder is het van belang voor de vruchtbaarheid.
| Behoeften volgens de CVB-normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 0,13 mg/kg DS voeropname | 1,44 mg/dier/dag |
| Close-up: | 0,13 mg/kg DS voeropname | 1,44 mg/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 0,15 mg/kg DS voeropname | 2,72 mg/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 0,18 mg/kg DS voeropname | 4,22 mg/dier/dag |

Tekort
- Geeft schade aan weefsels (white muscle desease), gebogen poten en moeilijk overeind kunnen komen. In een verder stadium stijfheid, spierrillingen en een snelle ademhaling of hartslag.
- De makkelijkst waarneembare verschijnselen zijn waar te nemen in de transitie zoals een hardnekkige uierontsteking, baarmoederontsteking, aan de nageboorte blijven staan en slechte vruchtbaarheid.
- Rantsoen met veel snijmaïs kunnen leiden tot een tekort.
Overmaat
- Er bestaan twee soorten overmaat, zowel een acute als een chronische overmaat.
- Een acute overmaat veroorzaakt blindheid, speekselen en ademhalingsmoeilijkheden.
- Bij een chronische overmaat zijn de dieren sloom en vermageren. Ze hebben een ruige vacht en worden kaal. Ook hier vertonen ze een stijve gang en zijn vaak kreupel. Zelfs ontschoening kan optreden en plotselinge sterfte.
Interacties
- Een goede seleenwerking is mede afhankelijk van een goede vitamine E voorziening.
- Koper kan de hoeveelheid seleen in de weefsel mede verhogen, zwavel kan de hoeveelheid in de weefsels juist verlagen.
- Selenium wordt geactiveerd door jodium. Dus van beide is voldoende nodig. Een tekort aan actief selenium kan dus feitelijk een tekort zijn aan jodium. Omgekeerd: meer jodium zorgt voor een betere selenium-benutting.
Zink (Zn)
Functie
Zink is betrokken bij de werking van een groot aantal enzymen. Het heeft een duidelijke invloed op eetlust en groei van een dier en snelgroeiend weefsel zoals darm en long. Verder is het nauw betrokken bij het functioneren van verschillende weefsels (voortplantingsorganen, huid, haar en klauwen), maar ook bij het afweersysteem. Het beschikbare deel van het zink voor het dier bevindt zich in de spieren en de botten. Koeien hebben amper zink reserve, waardoor tekorten zich snel zullen openbaren.
| Behoeften volgens normen CVB | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 21,4 mg/kg DS opname | 246 mg/dier/dag |
| Close-up: | 22,4 mg/kg DS opname | 246 mg/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 26,5 mg/kg DS opname | 490 mg/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 32,5 mg/kg DS opname | 763 mg/dier/dag |

Tekort
- Lagere groei en slechtere kwaliteit van huid en vacht.
- Duidelijk afnemende eetlust (lagere voeropname en voerefficiëntie) en een lagere melkproductie.
- Likzucht, klauwbevangenheid, verminderde vruchtbaarheid.
Overmaat
- Een overmaat is niet giftig voor koeien maar kan wel leiden tot een verminderde. ontwikkeling. Er is een ruime marge is tussen de behoefte en het schadelijk niveau.
- Bij zinkvergiftiging zijn geen maatregelen mogelijk.
- De aanvoer via mest naar ruwvoer is ruim voldoende. Het rantsoen nooit aanvullen met mineralenmengsel of via krachtvoer.
Interacties
- Teveel zink in het rantsoen (>500 mg/kg DS) vermindert de koperopname.
- In zaden en daarvan gemaakte grondstoffen komt fytinezuur voor dat mineralen kan binden zodat ze niet meer beschikbaar zijn voor het dier. Voorbeelden zijn zink, calcium en ijzer. Fytase breekt fytine af en komt normaal gesproken genoeg voor in de pens van de koe, maar bij de jongste dieren kan dat nog onvoldoende zijn. Bij poedermelk op basis van soja-eiwit kan bij jonge kalveren de zinkvoorziening onvoldoende zijn.
- Een te hoog ijzergehalte (>1000 mg/kg DS) remt de zinkopname met als gevolg diarree, veel urineren, verlies aan eetlust, verwerpen en doodgeboorte.
- Verontreiniging met cadmium (Cd) en lood (Pb) (bermgras) leidt tot een verminderde beschik-baarheid van zink. Al
IJzer (Fe)
Functie
IJzer is met name van belang voor de productie van heem in hemoglobine voor de zuurstoftransport in het bloed en in myoglobine voor zuurstoftransport in de spieren. Ongeveer 60% van het ijzer zit in het bloed. IJzer is daarnaast nodig voor sommige eiwitten voor de energiehuishouding. De opname van ijzer vindt vooral plaats in de dunne darm. Tweewaardig ijzer (Fe2+) wordt beter opgenomen dan driewaardig ijzer (Fe3+).
| Behoefte volgens CVB-normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 30,0 mg/kg DS voeropnam | 345 mg/dier/dag |
| Close-up: | 31,4 mg/kg DS voeropname | 345 mg/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 8,1 mg/kg DS voeropname | 150 mg/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 12,8 mg/kg DS voeropname | 300 mg/dier/dag |

Tekort
- IJzertekorten zijn zeldzaam in Nederland.
- Bloedarmoede is vaak het gevolg van een zware wormbesmetting, met name bij jonge dieren (diarree) of bloedingen (bijv. scherp in).
- Slechte voeropname, futloosheid, gevoelig voor infecties.
- Bleke slijmvliezen.
- Bij alleen maïs en melk voor jongvee moet ijzer aangevuld worden.
Overmaat
- Slechte voeropname en groei.
- Toename van zuurstofradicalen (oxidanten) en daardoor weefselaantasting.
Interacties
- De oxidatieve werking wordt tegengegaan door anti-oxydanten als vit. A en E, caroteen, Se, Cu, Zn.
- Hoge opname van onverzadigde vetzuren (vers voorjaarsgras) in combinatie met een hoge ijzeropname kan gevaar opleveren.
- Bij en lage molybdeenopname kan een hoge ijzeropname nadelig zijn voor de kopervoorziening.
- Bij drinkwaterwinning uit grondwater letten op het ijzergehalte en de kopervoorziening.
- Verontreiniging met cadmium kan de ijzeropname verminderen.
- Zeer hoge gehalten aan mangaan of zink (>100 mg/kg DS) kunnen ijzer tegenwerken.
- Hoge fosforgehalten werken ijzer tegen.
- Via krachtvoeders en mineralenmengsels worden vaak te grote hoeveelheden ijzer verstrekt. IJzer kan daardoor de werking van andere mineralen sterk negatief beïnvloeden.
Jodium (I)
Functie
Jodium is een onmisbaar bestanddeel voor de schildklierhormonen, die de stofwisselingsprocessen van het dier regelen. De schildklier bevat ongeveer 80 procent van al het Jodium dat in het lichaam zit. Het kalf dient al voor de geboorte voldoende via de moeder te krijgen.
| Behoeften volgens CVB normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 0,5 mg/kg DS voeropname | 5,5 mg/dier/dag |
| Close-up: | 0,5 mg/kg DS voeropname | 5,5 mg/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 0,5 mg/kg DS voeropname | 9,5 mg/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 0,5 mg/kg DS voeropname | 12 mg/dier/dag |

Tekort
- In een gevorderd stadium resulteert het in een verminderde hormoonproductie en verstoorde stofwisseling, futloosheid, lagere melkproductie, schade aan de vrucht en doodgeboorte, haarloze kalveren.
- Bij jongvee een vertraagde groei.
Overmaat
- Een overmaat aan jodium geeft verschillende verschijnselen waaronder een slechte eetlust, neusvloeien en een versnelde ademhaling in combinatie met hoesten (gedeeltelijk verstopte luchtwegen).
Interacties
- Het voeren van vlinderbloemigen (klaver, bonen) en kruisbloemigen (raapzaad, koolzaad) verhoogt de behoefte (bevatten schildklierremmende stoffen. Dubbelnul raapzaad bevat weinig schildklierremmende stoffen).
- Jodium beïnvloedt de werking van kobalt (Co), fluor (F) en arseen (As). Een slechte voorziening met kobalt vermindert de leverwerking.
- Jodium is nodig om selenium te activeren. Een te laag seleniumgehalte kan feitelijk een jodiumtekort zijn.
- Selenium is nodig om jodium in zijn actieve vorm om te zetten.
Kobalt (Co)
Functie
Kobalt is nodig voor de groei en vermeerdering van pensbacteriën en dus voor een goede penswerking. Kobalt is daarnaast nodig voor de productie van vit. B12 dat noodzakelijk is voor de leverwerking (onder meer voor de omzetting van propionzuur in glucose). De voorraad vit. B12 in de lever is klein.
| Behoefte volgens CVB-normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 0,1 mg/kg DS voeropname | 1,2 mg/dier/dag |
| Close-up: | 0,1 mg/kg DS voeropname | 1,1 mg/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 0,1 mg/kg DS voeropname | 1,9 mg/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 0,1 mg/kg DS voeropname | 2,4 mg/dier/dag |

Tekort
- Slechtere pensfermentatie.
- Minder eetlust, slechte pensontwikkeling.
- Slechtere groei, conditie en productie, futloosheid.
- Meer kans op energietekort en leververvetting.
Overmaat
- Kobaltovermaat is zeldzaam en niet erg giftig. Verschijnselen lijken op verschijnselen bij een tekort.
Interacties
- Zorgen voor een goede kobaltvoorziening van de grond is het beste. Op zandgrond geeft een hoge pH een slechtere opname door raaigras en rode klaver.
- Een goede ontwatering geeft een betere opname in klaver en een slechtere in raaigras.
Koper (Cu)
Functie
Koper vormt het werkzame bestanddeel van een groot aantal enzymen, met name zogenoemde oxidasen. Het is betrokken bij achtereenvolgens bloedvorming, pigment, de structuur en uiterlijk van haar en wol, de elasticiteit van het wandweefsel van de bloedvaten. Daarnaast is het belangrijk voor de vorming van collageen in de botmatrix en voor de vorming van keratine in de klauwen. Koper zit ook in het eiwit ceruloplasmine dat zorgt voor transport van ijzer uit de darm naar de lever. De reserves van koper bevinden zich in de lever. De opname vindt voornamelijk plaats in de dunne darm. Uitscheiding van koper verloopt via de mest. Bij een chronische overmaat kan zo veel koper op het land komen dat dit schadelijk is voor het bodemleven en schapen.
| Behoeften volgens CVB normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 24,1 mg/kg DS voeropname | 277 mg/dier/dag |
| Close-up: | 25,2 mg/kg DS voeropname | 277 mg/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 12,2 mg/kg DS voeropname | 227 mg/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 11,1 mg/kg DS voeropname | 260 mg/dier/dag |

Tekort
- Kopertekorten komen in Nederland vooral voor als gevolg van onvoldoende opname van koper uit het rantsoen of verdringing door andere elementen zoals molybdeen, zwavel of ijzer. Bij melkkoeien die weinig krachtvoer krijgen en bij pinken is de kans op een kopertekort vrij groot.
- Bij een langdurig tekort dof haarkleed, open en ruig (met name op de schoft). Slechte conditie, minder weerstand, diarree en een verminderde vruchtbaarheid. Het meest opvallende kenmerk is de zogenaamde koperbril, vaak zichtbaar bij jongvee. Ook een rood haarkleed wordt soms gezien.
- Er zijn aanwijzigen voor perinatale sterfte bij pinken.
Overmaat
- Kopervergiftiging uit zich pas als ingrijpen al te laat is!
- Een overmaat aan koper hoopt zich op in de lever en is altijd een vergiftiging!
- Kenmerken zijn een plotselinge snel verminderde eetlust, geelzucht, bloedwateren, verwerpen en sterfte.
Interacties
- Teveel molybdeen, ijzer of zwavel kan een kopertekort in de hand werken.
- Teveel sulfide uit eiwitafbraak vermindert de koperopname.
- Hoge molybdeengehalten (Mo) in het rantsoen verminderen de koperopname. Het vormt met, zwavel en koper een zeer slecht opneembare verbinding. Hoge molybdeengehalten hebben vlinderbloemigen op gronden met een hoge pH.
Interacties
- Teveel molybdeen, ijzer of zwavel kan een kopertekort in de hand werken.
- Teveel sulfide uit eiwitafbraak vermindert de koperopname.
- Hoge molybdeengehalten (Mo) in het rantsoen verminderen de koperopname. Het vormt met, zwavel en koper een zeer slecht opneembare verbinding. Hoge molybdeengehalten hebben vlinderbloemigen op gronden met een hoge pH.
Magnesium (Mg)
Functie
Magnesium bevindt zich voor 70% in de botten en is na kalium het belangrijkste kation. Het is verantwoordelijk voor energie- en stofwisselingsprocessen, celdeling, de productie van vitamine D en voor de werking van calcium. Een zeer groot deel van de enzymen is afhankelijk van magnesium, evenals de eiwitstofwisseling. De mate van uitwisseling uit de botten is net zoals bij calcium afhankelijk van de leeftijd. Samen met calcium is magnesium verantwoordelijk voor de overdracht van zenuwprikkels en functioneren van de spieren.
| Behoeften volgens CVB normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 1,9 g /kg DS voeropname | 22 g/dier/dag |
| Close-up: | 2,1 g /kg DS voeropname | 23 g/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 2,1 g /kg DS voeropname | 38 g/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 2,4 g /kg DS voeropname | 56 g/dier/dag |

Tekort
- Bij een tekort ontstaat kopziekte. Signalen zijn weinig pensvulling, afzondering van het koppel en een stijve gang. In een verder stadium zijn nervositeit, spierrillingen en een ongecoördineerde gang waarneembaar. In het eindstadium treden ernstige spierrillingen, krampen en (gedeeltelijke) verlamming op.
- Optreden van een calciumtekort door synergetische werking.
- Bij een rantsoen met veel maïs kan en tekort optreden.
Overmaat
- De verteerbaarheid van de droge stof neemt af bij gehalten hoger dan 6 gram per kilogram droge stof.
- Bij grote hoeveelheden (> 10 gram per kilogram droge stof) ontstaat diarree.
Interacties
- Teveel kalium remt de magnesiumopname.
- Te weinig magnesium remt de calciumwerking.
- Teveel magnesium kan de opname van andere spoorelementen (Zn, Mn) verminderen.
Mangaan (Mn)
Functie
Mangaan is betrokken bij de vorming van kraakbeen en beenderen en bij de werking van de geslachtsorganen, bloedstolling en koolhydraat- en vetstofwisseling. De opname van mangaan uit het maagdarmkanaal begint al in de pens, maar het grootste deel word in de dunne darm opgenomen. Het dier kan slechts een kleine hoeveelheid voorraad aan mangaan opbouwen in het maag-darmkanaal. De overmaat wordt uitgescheiden via de gal en de mest.
| Behoeften volgens CVB normen | ||
|---|---|---|
| Far-off: | 40 mg/kg DS voeropname | 460 mg/dier/dag |
| Close-up: | 40 mg/kg DS voeropname | 440 mg/dier/dag |
| Melkgevend (20 kg): | 40 mg/kg DS voeropname | 740 mg/dier/dag |
| Melkgevend (40 kg): | 40 mg/kg DS voeropname | 940 mg/dier/dag |

Tekort
- Een tekort aan mangaan treedt slechts zeer sporadisch op in Nederland. Het dier kan enkele op de reserves in het maag-darmkanaal teren.
- De gehalte in gras zijn normaal gesproken hoog genoeg, in maïs kan het te laag zijn.
- Gewrichtsproblemen, klauwproblemen, kreupele dieren.
- Zenuwstoornissen (rillen, zwakte) en verhoogde prikkelbaarheid.
- Slechtere vruchtbaarheid, stille bronst en tongrollen.
- Er wordt wel beweerd dat een tekort leidt tot een geboorte van meer stierkalveren dan vaarskalveren.
- Bij alleen maïs kan een tekort optreden als de pH in de bodem te hoog is.
- Met weiden of graskuil wordt in de behoefte van jongvee en melkvee voorzien.
Overmaat
- Een overmaat komt bijna niet voor, tenzij er hoge concentraties worden gevoerd bijvoorbeeld met mineralenmengsels!
- Dieren met een overmaat vertonen lusteloosheid en een slechte groei!
Interacties
- Een mangaanovermaat remt de koperopname.
- Een overmaat aan ijzer werkt mangaan tegen.
- Een tekort aan mangaan kan gemakkelijk optreden als het rantsoen veel calcium, veel ijzer en veel fosfaat bevat. Dit laatste is bij hoogproductieve koeien vaak het geval.

Kruidenrijk grasland geeft een gevarieerd aanbod aan spoorelementen en heeft bovendien vaak een prima voederwaarde. Zo heeft paardenbloem een zeer hoge voederwaarde, het probleem is echter dat hij door de brede rozetten het gras flink kan beconcureren. Dat vraagt een goed beheer. Hoe groter de diversiteit is hoe minder specifieke soorten de rest domineren.
Bronnen
- https://www.gddiergezondheid.nl/nl/Producten-en-diensten/Producten/Rundvee/Voedingsproducten/Pakket-spoorelementen
- https://rundveeloket.be/kenniscentrum/rundveevoeding/mineralen_sporenelement
- Practical applications of trace minerals for dairy cattle
- Wilde, D, 2006. Influence of macro and micro minerals in the peri-parturient period on fertility in dairy cattle
- Ahuja, A.K. and D. Parmar, 2017. Role of Minerals in Reproductive Health of Dairy Cattle: A Review
- Libera, K. ert al., 2021.The Association between Selected Dietary Minerals and Mastitis in Dairy Cows—A Review
- Rabiee , A.R., e al., 2010. Effects of feeding organic trace minerals on milk production and reproductive performance in lactating dairy cows: A meta-analysis
