Reproductie en vruchtbaarheid

Reproductie en vruchtbaarheid staan voor twee verschillende aspecten. Reproductie staat voor het in stand houden van de veestapel en de productie door koeien (op tijd) drachtig te krijgen. De vruchtbaarheid van de koe is daar een onderdeel van. De combinatie vatten we vaak samen onder de term vruchtbaarheid, terwijl reproductie een betere term is. De reproductie is van veel factoren afhankelijk.
Een tegenvallende reproductie, om welke reden dan ook, is een van de belangrijkste redenen voor gedwongen afvoer. Met name in koppels met een bovengemiddelde levensduur. Voorheen was juist bij veestapels met een gemiddeld kortere productieve levensduur een slechte reproductie de belangrijkste reden voor afvoer. Met de jaren is steeds meer aandacht gekomen voor de invloed van de bedrijfsvoering op de reproductie en is de invloed van de melkveehouder groter geworden.
De kosten van een rietje mag geen reden zijn om dan maar een goedkoop rietje van een andere stier te kiezen en van het fokdoel af te wijken. De kans bestaat anders dat de nakomelingen de genetische aanleg gaan verminderen. Als na herhaald insemineren een koe niet drachtig is, is het beter een vleesstier te gebruiken. Realiseer je dat een oudere koe vaak veel meer produceert dan een vaars en dat dat een extra rietje meer dan waard kan zijn.

Factoren volgens het KBL-principe die van invloed zijn op de vruchtbaarheid en de reproductie. Naarmate de invloedsfactoren beter in balans zijn, is het resultaat van het reproductiemanagement ook beter zijn. Het belang van de bedrijfsvoering (paars) daarbij is relatief groot.

Reproductie en genetische aanleg

De reproductie van een koe is deels het resultaat van de directe erfelijke aanleg voor (on)vruchtbaarheid met daarnaast de invloed van factoren zoals de kruisligging, het afkalfgemak, de aanleg voor tweelingen, de persistentie, de laatrijpheid, de aanleg voor vervetting, de stressbestendigheid en het karakter. Door de relatief grote invloed van omgevingsfactoren op de vruchtbaarheid is de erfelijkheidsgraad voor vruchtbaarheid laag. In Nederland is die bepaald op 12% en in Amerika op 4%. Het verschil is het gevolg van het verschil in berekeningen en omstandigheden. De verschillen in een succesvolle reproductie worden voor ca. 90% bepaald door de omstandigheden en het management. Zie daarvoor ook hoofdstuk 5.

Vruchtbaarheidsindexen van verschillende rassen in 1990 en 2010 (Bron: Anne Roost, 2013). Voor de meeste rassen geldt dat de vruchtbaarheidsindex is afgenomen. Voor de Holsteins nog het meest. De redenen zijn divers waarvan de productieverhoging waarschijnlijk de belangrijkste is.

Het inseminatiegetal loopt de laatste decennia geleidelijk op met de toenemende productie en  bedrijfsgrootte. Van 1,75 in 1993 naar ruim 2 in 2019, met een grote spreiding. De kosten van de  extra rietjes zijn, vergeleken met de kosten van tegenvallende (productie)resultaten, zeer beperkt. 

Aandachtspunten en tips

  • Ga goed na wat de achtergronden zijn van een tegenvallende reproductie. Maak duidelijk onderscheid tussen de erfelijkheid en de overige factoren;
  • De aanleg voor een slechte vruchtbaarheid laat zich al vaak zien bij de vaarzen. Ga na of het vaker voorkomt in  de familie. Selecteer streng;
  • Er zijn flinke verschillen tussen rassen en binnen hetzelfde ras, maar de overige factoren kunnen een veel grotere invloed hebben;
  • Hoog productieve koeien laten de tocht gemiddeld minder goed zien, dus wees extra waakzaam;
  • Het is makkelijker om de reproductie te beïnvloeden met de bedrijfsvoering  dan met de fokkerij. Tenzij de stier een slechte vruchtbaarheid heeft doorgegeven;
  • Fokken is weliswaar niet de mest voor de hand liggende oplossing maar het voegt wel iets toe door consequent te blijven fokken met een goed fokwaarde;
  • Het heeft niet zoveel zin stieren te gebruiken met een hoge fokwaarde als diezelfde vruchtbaarheid achteruit gaat door de andere factoren;Gebruik je een eigen stier, let er dan op of hij wel vruchtbaar is. En kijk natuurlijk ook goed naar de afstamming;
  • Een optimale combinatie van fokkerij, leefomstandigheden en de bedrijfsvoering levert het beste resultaat op, zowel op de korte als op de lange termijn.

Voordat je bij de stierkeuze vruchtbaarheid zwaarder laat meewegen dan andere kenmerken, is het belangrijk om eerst na te gaan of de andere factoren een rol spelen. Als dat zo is moeten die prioriteit hebben bij zowel de fokkerij als bij het management. 

Een goede reproductie wordt, naast de directe vruchtbaarheid, voor een belangrijk deel bepaald door kenmerken in de bouw van de koe. Een te zware geboorte door een slecht gebouwde achterhand heeft negatieve gevolgen voor de vruchtbaarheid. Een goed gebouwde koe zal minder problemen opleveren die de vruchtbaarheid negatief kunnen beïnvloeden.

Invloed van de dagelijkse bedrijfsvoering

Een tweede belangrijke factor voor de reproductie is de bedrijfsvoering. Met name de voeding speelt een belangrijke rol. In de transitie vanwege mogelijke transitiegerelateerde problemen die de vruchtbaarheid kunnen beïnvloeden, zoals de conditie in de droogstand, het conditieverloop en de negatieve energiebalans en het afkalfgemak. Op veel bedrijven is de voeding in combinatie met de persistentie en het moment van insemineren feitelijk het belangrijkste in het reproductiemanagement. Voor een goede inseminatie zijn op hun beurt een goede tochtdetectie en een goede inseminatietechniek erg belangrijk.

De conditie en voeding in de transitieperiode

De voeding in de transitieperiode gaat gepaard met een negatieve energiebalans (NEB). De energievraag voor de groei van het kalf, de biestproductie en de melkproductie is te groot om daarvoor voldoende voer op te kunnen nemen. Als koeien te vet of te mager de droogstand ingaan, kost dat extra rietjes. Te vetten koeien vreten in de laatste weken veel minder en de negatieve energiebalans zet vervroegd in met een sterk verhoogde Nefa-spiegel tot gevolg. Ze starten moeilijker op en vallen te snel terug in conditie. Dat heeft een nadelig effect op de kwaliteit van de eicellen vanwege de verhoogde Nefa-concentratie (Zie ook paragraaf 4.4.). Ook het gele lichaam (Corpus Luteum) is van slechtere kwaliteit. Met als uiteindelijk gevolg meer embryonale sterfte en dus ook een lager drachtigheidspercentage. Uit onderzoek is gebleken dat zelfs de kwaliteit van de kalveren gemiddeld slechter is wanneer ze embryonaal zijn ontwikkeld in een periode met verhoogde Nefa-gehalten. Onderzoek uit 2017 wijst erop dat er sprake is van epigenetische effecten die de levensduur negatief kunnen beïnvloeden (zie hoofdstuk 5).
De ontwikkeling van een eicel neemt 10 à 11 weken in beslag. De NEB begint ongeveer twee tot drie weken voor kalven en zet sterk door rond en direct na kalven. De energiebalans herstelt zich geleidelijk weer vanaf twee á drie weken na kalven, mits de voeropname voldoende is. Wanneer een positieve energiebalans (PEB) wordt bereikt is afhankelijk van het productieniveau en de persistentie. Bij hoogproductieve koeien kan dat soms pas het geval zijn op 16 weken na kalven. Bij vaarzen, persistente en laagproductieve koeien op ongeveer 9 weken na kalven. Follikels (oercellen) die ontstaan kort voor of op het moment dat de NEB inzet, ontwikkelen zich tijdens een periode met een afnemende NEB en een verhoogde concentratie Nefa’s. Wanneer een koe wordt geïnsemineerd binnen 10 weken nadat de NEB is ingezet en de Nefa-concentratie nog toeneemt, dan bestaat de kans dat de eicel van slechtere kwaliteit is en de levensduur van de dochters eronder leidt. Het is beter om te wachten tot de herstelfase van de NEB is ingezet. Een NEB geeft bovendien een verhoogde kans op cystevorming.

De invloed van persistentie

Persistentie is de natuurlijke aanleg van een koe om de productie na de piekperiode relatief lang hoog te houden. Naarmate een koe persistenter is zal de productiepiek lager zijn en de lactatiecurve vlakker en daarmee zullen ook de Nefa-spiegel en de NEB minder zijn. Dat is positief voor de vruchtbaarheid en de weerstand terwijl de productie op niveau blijft. Daarnaast is het minder noodzakelijk om een koe vroeg te insemineren aangezien de productie bij een persistente koe langer op niveau blijft. De combinatie van de betere energievoorziening en het later insemineren vergroot de kans op een geslaagde dracht. Bij een gemiddelde tussenkalftijd van 400 dagen en een dracht van 280 dagen zijn 120 dagen beschikbaar om de koe drachtig te krijgen. Zelfs voor een tussenkalftijd van 380 dagen zijn nog 100 dagen beschikbaar. In de praktijk bedraagt het interval afkalven tot eerste inseminatie ca. 70 dagen met gemiddeld ruim 2 inseminaties per dracht. Uiteindelijk komt dat neer op 90 tot 100 dagen. Maar met de verminderde behoefte aan jongvee wordt de tkt steeds vaker verlengd en afgestemd op de individuele koe.

Verloop van de ontwikkeling van de eicel in relatie tot het verloop van de energiebalans bij een koe met een sterke NEB (oranje) en een koe met een lichte NEB (groen). (Bronnen: Vruchtbaarheid bij melkvee, min. LNV België; Vos, 2010; Van Knegsel, 2012).

Een te ruime conditie in de droogstand kan ernstige gevolgen hebben voor de vruchtbaarheid. Mede door de lagere voeropname en het conditieverval rond en na kalven.

De gevolgen van een uitgesteld inseminatie

Met een toenemen de levensduur zijn steeds minder kalveren nodig voor de aanfok. Actueel is de vraag of we de gezondheid en levensduur kunnen verbeteren en tegelijkertijd het aantal overbodige kalveren kunnen verminderen door de eerste inseminatie uit te stellen. Daar is intussen al aardig wat onderzoek naar gedaan. Uit het onderzoek is gebleken dat later insemineren (van 50 dagen naar 125 dagen of 200 dagen) geen gevolgen heeft voor de productie in de eerste 44 weken van de lactatie. Later insemineren had geen effect op melkproductie per dag tussenkalftijd (tkt) bij vaarzen. Meerkalfs koeien hadden een wat lagere FPCM/dag tkt bij insemineren op 200 dagen dan bij insemineren op 50 dagen. Meerkalfs koeien hadden een ruimere conditie in de laatste 3 maanden voor droogzetten en de eerste 6 weken van de volgende lactatie.

Wil je meer weten over de gevolgen van een uitgestelde lactatie voor de productie, lees dan deze VERDIEPINGSPAGINA

Bij de tabel. Effect van conditieverlies ten gevolge van een NEB op de reproductie (Bron: Garnsworthy & Webb, 2002; Gurthrie & West, 2003).

Een sterk conditieverval leidt tot een verhoog inseminatiegetal. Door een te snel conditieverval rond en na kalven worden veel schadelijke Nefa’s gevormd die de rijping van de eicellen remmen, de kwaliteit van eicellen verminderen en vroeg embryonale sterfte veroorzaken. De nakomelingen lijden daaronder en zet de levensduur onder druk.

De economisch meest optimale TKT is bedrijfspecifiek!

Wat economisch gezien de meest optimale TKT is, hangt van meerdere factoren af. Het is geen doel op zich maar het resultaat van een bepaalde strategie. Een langer interval kalven-1e inseminatie, en daarmee een langere TKT, is gunstig voor:

  • vaarzen (lagere en persistente productie);
  • koeien met een hoge persistentie (relatief lagere productiepiek);
  • koeien die hun productiepiek op een later moment hebben dan gemiddeld;
  • koeien die na kalven een grotere kans op (transitie-)problemen hebben.

Een geslaagde inseminatie is de combinatie van een goede genetische aanleg voor vruchtbaarheid en lichaamsbouw, een optimale voeding om de negatieve energiebalans en de Nefa-productie zo beperkt mogelijk te houden, een goede tochtdetectie en –registratie, het juiste moment van insemineren en de juiste manier van insemineren. Door middel van een goede registratie kun je nagaan of een koe goed cyclisch is, of er sprake is geweest van embryonale sterfte, later verwerpen of gemiste tochten. Te vroeg insemineren (foto rechts) leidt vrijwel zeker tot een mislukking. Geef de koe de tijd om te herstellen.

Aandachtspunten en tips

  • Zorg voor een goede conditiebeheersing in de droogstand;
  • Zet je de koeien langer droog, dan hebben ze doorgaans een sterker conditieverval en een diepere NEB;
  • Koeien die kort of niet hebben drooggestaan, hebben een veel minder diepe NEB die ook pas later begint;
  • Vaarzen zijn persistenter met een minder diepe NEB. Stel de eerste inseminatie uit omdat ze nog moeten uitgroeien;
  • Insemineer persistente koeien niet voor 90 dagen. Ze produceren verderop in de lactatie nog steeds goed en efficiënt;
  • Een te lange gemiddelde TKT wordt meestal veroorzaakt door een kleine groep koeien die sterk uitlopen. De spreiding zegt meer dan het gemiddelde. Kijk daarnaar;
  • Met een goede registratie kun je zien of er vroeg embryonale sterfte is: een wisselende lengte van de cyclus;
  • Uit een praktijkanalyse bleek dat later insemineren (80 tot 120 dagen) op bedrijfsniveau een minimaal verschil in bevruchtingsresultaat geeft;
  • Een laag eiwitgehalte tot ca. 120 dagen kan een signaal van een energietekort zijn. De NEB zakt ten nadele van de vruchtbaarheid. Beoordeel dat per individuele koe;
  • Als je TMR (Total Mixed Ration) voert, stem het dan zoveel mogelijk af op de gevoeligste periode qua energievoorziening van het koppel;
  • Gezondheidsproblemen beïnvloeden de vruchtbaarheid negatief. Neem op tijd maatregelen;
  • Werk ook bij insemineren hygiënisch om infecties te voorkomen;
  • Denk ook aan de jongveeopfok, die bepaalt mede de vruchtbaarheid van de koeien.

Tocht waarnemen

Goed waarnemen van de tocht en vervolgens tijdig insemineren zijn zeer bepalend voor een geslaagde inseminatie. In de praktijk blijkt de tochtdetectie vaak een  knelpunt. Voldoende tijd wordt er vaak niet voor genomen en ook niet op het juiste moment. De juiste combinatie van het tijdstip en de tijdsduur van de tochtdetectie, geeft de meeste kans op succes en bovendien bespaart het uiteindelijk tijd.

Percentage van de tochten dat wordt gezien bij een bepaalde duur en tijdstip van waarneming (Bron: Eerdenburg, 2006).

Verschijnselen gedurende de achtereenvolgende fasen van de tocht  (bron: Eerdenburg 2006).

Aandachtspunten en tips bij tochtwaarneming

  • Een koe laat de tocht het beste zien op tijdstippen rond belangrijke momenten zoals melken, vreten en rusten. Stem daar de tochtwaarneming op af;
  • De signalen en de lengte van de verschillende fasen van de tocht zijn niet bij elke koe hetzelfde en ook niet altijd even duidelijk. Leer ze herkennen, zodat je weet wat je ziet en in welk stadium de koe is;
  • Een effectieve tochtdetectie vraagt een regelmatige waarneming en registratie. Het gaat om “tocht laten zien” en “tochtig zien” en volgende keer terug kunnen kijken;
  • Beter een paar keer goed en op de juiste momenten kijken dan vaker op de verkeerde momenten. Met twee keer een half uur komt u zonder meer al op 75%;Blijft bij veel koeien de eerste tocht achterwege of onduidelijk, ga dan na of er op koppelniveau problemen zijn met de gezondheid;
  • Behoud zo mogelijk maximaal zicht op de koeien vanuit plaatsen waar je werk uitvoert;
  • Verwijder obstakels die het zicht verminderen.

Tijdig signaleren en insemineren is de basis voor succes. Het moment waarop het beste geïnsemineerd kan worden hangt af van de tijd die de koe nodig heeft om de verschillende tochtstadia te doorlopen. De spreiding in het aantal dagen per fase is groot dus blijf opletten.

De tocht niet goed zien is vaker het probleem dan de tocht niet laten zien. Als koeien de ruimte hebben en de omstandigheden zijn goed, dan laten ze doorgaans de tocht goed zien. Tocht zien betekent niet dat je direct moet insemineren. Welk moment past bij je TKT-doel?

Een koe geeft veel signalen af als ze zover is. Naast de typische gedragsverschijnselen zijn er een gezwollen kling, dradentrekkend slijm en tonus. Om de signalen goed te kunnen zien moet je regelmatig tussen de koeien lopen. Zorg ook voor een goede lichtvoorziening. 

Het moment van insemineren

Er zijn in de praktijk grote verschillen gemeten in de lengte van de fasen van de tochtperiode. De totale tochtperiode kan daardoor sterk in lengte kan verschillen. De kortst gemeten periode bedraagt 12 uur en de langste 38 uur. Dat betekent dat je bij sommige koeien stadia kunt missen en de koe al verder is dan je denkt. De levensduur van (ingevroren) sperma is 12 tot 24 uur, die van een eicel 6 tot 12 uur. Dat alles maakt het lastig om het juiste inseminatiemoment te kiezen. We zetten de resultaten van enkele onderzoeken op een rij (Bron: Roelofs et al. 2006).

Waarnemingen voorafgaand aan de eerstvolgende ovulatie:

  • De eerst tochtverschijnselen bij een frequente  tochtcontrole (elke 3 uur volgens het schema Van Eerdenburg, tabel 4.9.3) kun je waarnemen op gemiddeld 30 uur voor de ovulatie met een spreiding van +/- 20 uur. Kans op een geslaagde inseminatie is nog maar 5%.
  • Het bespringen kun je zien op gemiddeld 29 uur voor de ovulatie met een spreiding van +/- 30 uur. Kans op een geslaagde inseminatie is 10%.
  • De staande tocht op gemiddeld 26 uur voor de ovulatie met een spreiding van +/- 27 uur. Kans op een geslaagde inseminatie bij staande tocht is 100%.
  • Een verhoogd aantal stappen kunt u meten op gemiddeld 29 uur voor de ovulatie met een spreiding van +/- 17 uur.

Wanneer kun je het beste insemineren?

  • Zie je een koe tochtig, dan kun je na 3 tot 15 uur insemineren, afhankelijk van het stadium.
  • Zie je een koe springen of besprongen worden dan kun je na 3 tot 15 uur insemineren.
  • Meet je een verhoogd aantal stappen, dan kun je na 5 tot 17 uur insemineren.
  • Tijdens de staande tocht kun je onmiddellijk of tot maximaal 12 uur later insemineren.
  • Na de staande tocht kun je het best zo snel mogelijk, maar in elk geval binnen een paar uur insemineren.
  • Het optimale moment van insemineren kun je dus alleen maar bepalen als je de signalen goed herkent en als je voldoende vaak de tocht ziet of meet.

Aandachtspunten en tips bij insemineren

  • Insemineer je zelf, voel dan of de baarmoeder de goede tonus heeft en noteer de bijzonderheden, zoals een vuile baarmoeder;
  • Insemineer bij zichtbare, staande tocht direct of in elk geval binnen 6 uur;
  • Noteer nauwkeurig het moment van insemineren en controleer de dracht;
  • Controleer of de koeien regelmatig of onregelmatig tochtig worden, een tochtinterval van 19 tot 24 dagen is regelmatig;
  • Let op tussentocht (rond dag 10). De koeien kunnen tochtig lijken maar niet drachtig worden na inseminatie. Controleer daarom altijd de periode tussen de tochten;
  • Blijf altijd goed nagaan of de tocht wel moet worden benut. Volg de melkproductie en de gehalten om te zien of een koe uit de negatieve energiebalans komt en de kans op succes groot genoeg is;
  • Koeien die op 40 dagen nog niet tochtig zijn geweest, kun je het best controleren of er wat aan de hand is.

Het gebruik van een tochtdetectiesysteem

Steeds meer melkveehouders gebruiken tochtdetectiesystemen, ook wel bewegingsmelders of  activiteitenmeters, ter ondersteuning bij het signaleren van tocht. Toch blijken ze niet altijd voldoende resultaat te geven. Uit een inventarisatie op praktijkbedrijven bleek dat ze niet altijd goed worden gebruikt. De verschillen tussen de bedrijven die wel en de bedrijven die geen bewegingsmelder gebruiken bleken erg klein. De 25% melkveehouders met beste resultaten zonder detectiesysteem, scoorden beter dat die met een detectiesysteem. Laat het geen zinloze investering zijn. Laat je goed voorlichten als je er een hebt of wilt aanschaffen en stel een helder doel, bijvoorbeeld aantal inseminatie per dracht <2.

Aandachtspunten en tips bij gebruik van een detectiesysteem

  • Het gebruik van een bewegingsmelder heeft alleen resultaat als je hem goed gebruikt. Dat betekent op tijd uitlezen, juist interpreteren en op het juiste moment insemineren;
  • Bij uitlezen per 12 uur is de kans groter dat het juiste inseminatiemoment al voorbij is dan bij uitlezen per 2 uur. Doe het met regelmaat;
  • Wanneer je nauwgezet werkt, bereik je meer dan wanneer je met een bewegingsmelder onvoldoende zorgvuldig met de gegevens omgaat. Een activiteitenmeter voegt dan weinig toe;
  • Overweeg je de aanschaf van een bewegingsmelder, ga dan eerst bij jezelf te rade of het een zinvolle investering is;
  • Verwerk je de meldingen op de juiste manier, dan vermindert het interval kalven tot 1e inseminatie. Maar laat niet de activiteitsmeter de TKT bepalen. Dat doe je zelf;
  • Mis je structureel tochtigheden, dan kan het gemiddelde interval tussen de inseminaties oplopen en kan een activiteitenmeter veel betekenen;
  • Een groot interval tussen de inseminaties kan ook iets zeggen over problemen met de vruchtbaarheid zoals vroeg embryonale sterfte;
  • Activiteitenmeters die de koeien de gehele lactatie om hebben, kunnen ook registreren wanneer de koe minder loopt omdat ze kreupel is of wanneer ze zou kunnen gaan kalven. Sommige systemen kunnen ook de herkauwactiviteit te meten;
  • Koppel het systeem aan het managementprogramma. Ook van de koeiendie nog te vroeg in lactatie zijn kunnen de tochtigheden makkelijker bijgehouden worden.

De invloed van de leefomgeving

De leefomgeving van een koe kan op veel manieren invloed hebben op de reproductieresultaten. Kan een koe niet optimaal functioneren in die omgeving, dan is de tochtdetectie moeilijker en de kans op een geslaagde inseminatie is kleiner. Moderne, dichte stalvloeren kunnen een goede grip geven waardoor de koeien de tocht goed kunnen laten zien. Toch blijven bepaalde vloeren en omstandigheden aandacht vragen, bijvoorbeeld als de vloer van zichzelf minder grip biedt of door de klimaatomstandigheden te glad wordt. We noemen enkele belangrijkste aandachtspunten.

Aandachtspunten en tips bij de leefomgeving

  • Zorg voor voldoende vreetruimte en een goede bereikbaarheid van het voer voor alle koeien;
  • Zorg voor voldoende ruimte om zich gemakkelijk te kunnen verplaatsen en te kunnen springen;
  • Zorg voor voldoende grip op de vloeren of gebruik een rubberen of kunststof loopvlak;
  • Sproeiers op de mestschuif of in de boxranden bieden uitkomst. Het waterverbruik is beperkt.;
  • Zorg voor voldoende ruimte en voorkom overbezetting. Voortdurende confrontaties veroorzaakt zware stress en is slecht voor de vruchtbaarheid;
  • Ruim zaken die het zicht belemmeren uit de weg;
  • Zorg voor de juiste verlichting. Het juiste dag- en nachtritme en de juiste daglengte beïnvloeden de vruchtbaarheid en de regelmaat van de cyclus;
  • Zorg voor een goede klimaatbeheersing. Hittestress is zeer slecht voor de vruchtbaarheid.
  • Als er veel koeien staan terwijl ze normaal gesproken in de boxen liggen of aan het voerhek staan, dan is de kans groot dat er een tochtige koe rondloopt.

Managementaanpak voor een goede reproductie

Tijdig signaleren, registreren, actie ondernemen en terugkoppelen zijn ook binnen het reproductiemanagement onmisbare stappen. Omdat veel factoren de reproductie beïnvloeden is een gestructureerde aanpak belangrijk. In deze paragraaf gaan we in op de indicatoren en kengetallen die je kunt gebruiken voor het reproductiemanagement. Op de diverse maatregelen zijn we hiervoor en in de andere paragrafen al ingegaan.  De eerste vraag is ook hier weer: wat is het doel en hoe kun je dat meten? Met de PDCA-aanpak kun je ver komen.

Doelen stellen (Plan)

Er zijn verschillende (sub)doelen voor de reproductie te benoemen. Maar uiteindelijk gaat het er om dat de koeien binnen de gewenste TKT, opnieuw kalven om in de volgende lactatie weer een goede melkproductie te kunnen halen. En dat willen we in combinatie met een goede gezondheid en levensduur. De TKT is, net als het aantal inseminaties per dracht, het resultaat van je reproductiemanagement en als je dat goed in de vingers heeft, dan kun je daarop sturen. Daarom is een bepaalde TKT vaak het doel, maar het is een kengetal dat niet echt richting geeft aan een beter reproductiemanagement (zie kader). Het uiteindelijke doel blijft het op het juiste moment drachtig krijgen van de koeien. Wat het juiste moment is hangt af van de individuele omstandigheden en doelen. Want niet de gemiddelde TKT is interessant maar die van de individuele koeien en de spreiding in het koppel.

Aandachtspunten en tips bij het doel

  • Stel heldere doelen. Het is nooit alleen de tussenkalftijd, of het aantal inseminaties. Het gaat om de combinatie van meerdere doelen;
  • Het doel voor de tussenkalftijd is het resultaat van je integrale kijk op productie, persistentie, gezondheid en levensduur. Het belangrijkste doel is om het inseminatiemoment daarop af te stemmen;
  • Laat je niet misleiden door de gemiddelde tussenkalftijd. Kijk naar de veroorzakers daarvan;
  • Wacht bij niet-persistente koeien niet tot de productie te laag wordt;
  • Bij persistente koeien is makkelijker een koe drachtig te krijgen maar het is juist aan te raden om te wachten met insemineren;
  • Houd bij het bepalen van het interval kalven-1e inseminatie ook rekening met het verloop van de transitie;
  • Als je de TKT als hoofddoel neemt, optimaliseer dan vooral het management zodat één inseminatie voldoende is. Het gemiddelde ligt boven de 2 inseminaties dus de eerste wordt sowieso al gemist.Vervroeg dus niet zonder meer de 1e inseminatie maar stel hem eerder uit;
  • Maak geen al te zwaar punt van het inseminatiegetal, het kan altijd een keer misgaan. De kosten van een rietje extra staan in geen verhouding tot de baten van een goed reproductiemanagement;
  • Heeft een koe een hoge productiepiek en/of een sterk conditieverval en verloopt de transitie niet optimaal, stel dan de eerste inseminatie uit.

De maatregelen (Do)

Er zijn veel verschillende maatregelen denkbaar die een bijdrage kunnen leveren aan de vruchtbaarheid en de reproductie. We gaan weer uit van het KBL-principe:

  • Fokkerijmaatregelen gericht op een goede vruchtbaarheid en lichaamsbouw;
  • Fokkerijmaatregelen voor een maximale persistentie;
  • Optimaliseren van de voeding in de droogstand en een uitloop voor een optimale conditie en makkelijk afkalven;
  • Optimaliseren van de voeding in de lactatie om de negatieve energiebalans te beperken;
  • Kiezen van het juiste inseminatiemoment om zonder teveel melkverlies vervetting te voorkomen;
  • Verbeteren van de tochtdetectie;
  • Verbeteren van de registratie en terugkoppeling;
  • Voorkomen van belemmeringen in de stal die de tochtexpressie en de tochtdetectie kunnen hinderen.

Tips en aandachtspunten bij de maatregelen

  • Hiervoor zijn al op de drie KBL-hoofdonderdelen diverse tips gegeven. Het is een kwestie van de juiste selecteren en uitvoeren;
  • Er zijn veel verschillende maatregelen denkbaar en het belangrijkste is dat die op elkaar worden afgestemd;
  • Bij hoogproductieve dieren wat meer geduld hebben;
  • Bij persistente dieren geen haast hebben;
  • Blijft bij de tierkeuze altijd boven de fokwaarde 100 voor de vruchtbaarheidskenmerken;
  • Let bij het fokken ook op de bouw van de koe, met name de achterhand;
  • Stem de voeding goed af op het productieniveau en het lactatiestadium;
  • Voorkom dat de conditie teveel en te snel toe- of afneemt;
  • Neem uitzonderlijke koeien die het gemiddelde flink beïnvloeden, zoals guste koeien, niet mee bij de beoordeling van het koppel;
  • Wilt je een hoge productie, dan is de kans groot dat de TKT toeneemt. Combineer het met fokken op persistentie en met later insemineren;
  • Wanneer de koeien vanaf 305 dagen minder dan 18 kg melk geven dan is de TKT in verhouding te lang. Houd dan ook de conditie goed in de gaten.
  • Registreer alles wat je ziet en doet voor een juiste terugkoppeling. Zien van je eigen succes motiveert extra;

Controleren van de voortgang (Check)

De meeste managementprogramma’s bevatten veel informatie die je kunt gebruiken voor de registratie en controle, zoals het STO-vruchtbaarheidsoverzicht. Voor een goed inzicht kun je deze kengetallen naast elkaar zetten om alles integraal te kunnen beoordelen. Het interval kalven-1e inseminatie behoort het meeste bepalend te zijn voor de lengte van de TKT. Daar hoort dan een percentage drachtige koeien bij en koeien die zijn geïnsemineerd maar nog niet drachtig zijn bevonden. Zijn ze niet drachtig, dan zijn er onregelmatigheden. Bij een bepaald interval afkalven-1e inseminatie kan een drachtigheidspercentage als controlegetal gehanteerd worden. Hoe hoger het drachtigheidspercentage hoe lager het inseminatiegetal. Bij elk gehanteerd interval kalven-1e inseminatie hoort bij een optimaal verloop een bepaald percentage dracht. De kengetallen als % geïnsemineerd, % niet drachtig, % drachtig en % geïnsemineerd x % drachtig, zijn in opkomst en daarvoor worden dan Engelse termen gebruikt als insemination rate, conception rate en pregnancy rate. Uitgaande van een bepaalde streefwaarde voor het interval kalven-1e inseminatie, kunnen uit het overzicht specifieke kengetallen per koe worden gehaald die duidelijk maken waar een eventueel probleem zich voordoet.

Uitgangspunten voor het management:

  • Je doel voor de individuele tussenkalftijd, het gemiddelde en de spreiding;
  • Het moment waarop je begint met insemineren afhankelijk van stadium, productieniveau en persistentie;
  • De intervallen tussen de inseminaties (regelmaat tocht en tocht zien);
  • Het inseminatiegetal en de spreiding in het koppel;
  • De vastgestelde dracht.

Drachtcontrole is een van de belangrijke stappen binnen de voortgangscontrole. Aan de hand daarvan kun je een indruk krijgen van de vruchtbaarheidsstatus van je veestapel. Onderstaande indicatoren worden (internationaal) steeds meer gebruikt.

Percentage geïnsemineerde koeien (Insemination rate): Het aantal koeien dat binnen een periode van ca. drie weken (cyclus) na het gehanteerde interval afkalven-1e inseminatie daadwerkelijk is geïnsemineerd. Hoe groter het aandeel is, hoe beter ze de tochtig worden en ook als tochtig zijn gezien. Streefwaarde minimaal 75%.

Percentage geslaagde inseminaties (Conception rate): het aandeel koeien dat ook daadwerkelijk drachtig is geworden. Te controleren op 63 tot 84 dagen na inseminatie. Het laat zien hoe goed de koeien drachtig worden en na 9 tot 12 weken nog zijn. Streefwaarde minimaal 60%

Percentage dracht (pregnancy rate): het percentage geïnsemineerde koeien vermenigvuldigd met het percentage geslaagde inseminaties. Het zegt iets over de vruchtbaarheid van de veestapel in zijn algemeenheid. Minimaal 75% x 60% = 45%.

Aandachtspunten en tips bij de controle

  • Zorg voor een goede controle en evaluatie. Met een goede analyse volgens het KBL-principe komen de meeste, bruikbare maatregelen wel  boven tafel;
  • Registreer ook de tocht als je niet insemineert. Dan weet je beter wanneer je de volgende tocht kunt verwachten;
  • Zijn het steeds dezelfde koeien die een langere TKT veroorzaken? Accepteren of de koeien afvoeren;
  • Hebben veel koeien een langere TKT dan het doel, kijk dan naar de tochtdetectie, het inseminatiemoment en de regelmaat in de cycli;
  • Wordt een cyclische koe niet drachtig dan is ze niet vruchtbaar of wordt ze niet goed geïnsemineerd: het inseminatiegetal is hoog, de intervallen zijn normaal;
  • Een hoog inseminatiegetal met onregelmatige of te lange intervallen wijst op een onregelmatige cyclus: vroeg embryonale sterfte, insemineren op tussentochten of gemiste tochten;
  • Wil je na een aantal inseminaties goedkopere rietjes gebruiken, gebruik dan een vleesras en houd vast aan je fokdoel;
  • Insemineer je zelf, dan kan het de moeite waard zijn om een opfriscursus te volgen;
  • Vraag eens een collega of een inseminator bij jou te komen insemineren om te kijken of dat verschil maakt en of er wat te verbeteren is;
  • Combineer de tochtdetectie met de werkzaamheden in de stal zoals voeren en melken. Doe geen twee dingen tegelijkertijd maar na elkaar;
  • Verwijder onnodige buitenmuren om het zicht op de koeien te verbeteren. Bovendien hebben die daar ook plezier van;
  • Loop, als je naar achteren moet, niet langs maar door de stal voor een extra moment voor tochtdetectie;
  • Bij een het juiste dag- en nachtritme in combinatie met de juiste lichtintensiteit laten koeien de tocht beter zien.

Vasthouden of aanpassen? (Act)

Op basis van het bedrijfsoverzicht kun je beoordelen of het goed gaat en of mogelijke knelpunten zijn. En of je dus op dezelfde voet door kunt gaan of juist iets aanpassen. Het gaat er wel om de zaak op de juiste manier te beoordelen. Een hoger inseminatiegetal hoeft niet altijd samen te gaan met een langere tussenkalftijd. Een bedrijf met een hoog inseminatiegetal kan een langer interval 1e inseminatie-dracht hebben maar niet perse een lang interval kalven-1e inseminatie. Ook kan de TKT in verhouding meer toenemen van de 1e naar de 2e inseminatie dan van de 2e naar de 3e. Het verschil tussen de verwachte gemiddelde TKT en de TKT van de groep met meer dan 3 inseminaties, neemt toe met het gemiddeld aantal inseminaties. Ten teken dat het probleem zich met name voordoet bij een beperkt aantal koeien dat moeilijk drachtig te krijgen is en flink uitloopt. Bespreek de resultaten met de dierenarts of de fokkerijadviseur.

Het reproductiemanagement is erop gericht om de productie op het goede niveau te houden en de genetische basis te versterken. Het vraagt de nodige tijd en aandacht, waarbij met name de registratie en de evaluatie richting kunnen geven aan de optimalisatie.

Aandachtspunten en tips bij consolideren of aanpassen

  • Ga er niet vanuit dat je alles in korte tijd voor elkaar hebt. Een dracht kost zonder meer al 9 maanden en soms heb je pas effect na een paar afkalvingen;
  • Neem geen genoegen met half werk en blijf je doel(en) nastreven;
  • Gebruik je geen managementprogramma, gebruik dan een eenvoudige registratie om inzicht te krijgen in  de situatie;
  • Wat je ook doet, kijk niet alleen naar de koeien maar ook naar jezelf en de omstandigheden;
  • Omdat er steeds nieuwe koeien in het koppel komen blijft aandacht voor de kwaliteiten van de nieuwe koeien erg belangrijk om consistente resultaten te kunnen bereiken;
  • Vaar niet blind op de beloftes van stieren want ook daar kan de spreiding groot zijn.

Bronnen

  • Berg, D.K. et al., 2022. The first week following insemination is the period of major pregnancy failure in pasture grazed dairy cows.
  • https://www.nadis.org.uk/disease-a-z/cattle/fertility-in-dairy-herds/part-1-the-basics-of-reproduction/
  • https://www.thebullvine.com/nl/news/the-science-of-dairy-cow-reproduction-unlocking-the-secrets-to-improve-fertility-and-productivity/
  • https://extension.psu.edu/dairy-repro-101-anatomy-and-function-in-a-dairy-cow
  • Kerwin, A.L. et al., 2022. Transition nutrition and management Associations with health, milk yield, and reproduction.
  • Lean, I.J. et al. 2022. Increased parity is negatively associated with survival and reproduction in different production systems
  • McDougall, S. 2006. Reproduction Performance and Management of Dairy Cattle
  • Norhariani Mohd, N. and H. Hogeveen, 2013.  The average culling rate of Dutch dairy herds over the years 2007 to 2010 and its association with herd reproduction, performance and health
  • Ricardo Mattos,R. et al., 2000. Effects of dietary fatty acids on reproduction in ruminants
  • Rostellato, R. et al. , 2021. Influence of production, reproduction, morphology, and health traits on true en functional longevitiy in French Holstein cows
  • Turner, J., 2014. Reproductive Tract Anatomy and Physiology of the Cow. https://pubs.nmsu.edu/_b/B212/
  • Walsh, S.W. , EJ Williams and A.C.O. Evans, 2010. A review of the causes of poor fertility in high milk producing dairy cows
  • Wolfenson, D. and Z. Roth 2018. Impact of heat stress on cow reproduction and fertility