De uiergezondheid

De uiergezondheid is wereldwijd een van de belangrijkste aandachtspunten binnen de melkveehouderij. Het zijn niet alleen de economische gevolgen die veel aandacht krijgen maar ook die voor het dierwelzijn, het medicijngebruik en de extra arbeid. In de praktijk wordt de schade en de gevolgen vaak onderschat. De uiergezondheid is dus ook een van de belangrijkste redenen voor gedwongen afvoer van melkvee. Enkele decennia geleden gold dat vooral voor oudere koeien en daarmee voor veel melkveehouders een reden om af te zien van levensduurverlenging. Maar de afvoerredenen zijn geleidelijk aan anders verdeeld over de leeftijdsgroepen. De veestapel is geleidelijk ouder geworden en er is de laatste decennia veel aandacht besteed aan de uiergezondheid waardoor het niet meer drachtig krijgen van de oudere koeien steeds vaker het probleem is. Overigens zien we in de praktijk grote verschillen tussen bedrijven. Hoe kunnen we de uiergezondheid verbeteren?

Ook voor de uiergezondheid kunnen we het KBL-principe hanteren: de genetische aanleg van de koe (K) verbeteren, de bedrijfsvoering (B) optimaliseren en de Leefomgeving (L) aanpassen. Uiergezondheidsproblemen kunnen hardnekkig en structureel zijn en een goede aanpak vraagt inbreng vanuit die drie vakgebieden. Waar moet je bij de fokkerij op letten? Hoe kun je via de voeding en verzorging een bijdrage leveren en met welke maatregelen in de stal kun je een bijdrage leveren? De uiergezondheid speelt zowel in de droogstand en de lactatie.

Verderop gaan we in op subklinische en klinische mastitis en hun veroorzakers.

Belangrijke aandachtspunten volgens het KBL-principe voor de uiergezondheid.

De economie van de uiergezondheid

De uiergezondheid heeft een flinke invloed op het economische resultaat. Resultaten uit onderzoek geven genoeg aanleiding om het serieus aan te pakken. We noemen enkele belangrijke feiten:

  • De directe schade van problemen met de uiergezondheid zijn de behandelkosten, de gederfde melkproductie en de vervangingskosten bij gedwongen afvoer;
  • De directe schade veroorzaakt door klinische mastitis bedraagt gemiddeld 210 euro per geval, variërend van 164 tot 235 euro;
  • De kosten per koe voor klinische mastitis op bedrijfsniveau komen uit op gemiddeld 63 euro;
  • De kosten voor subklinische mastitis zijn berekend op 77 euro per koe bij een tankcelgetal van 250.000;
  • De melkderving als gevolg van hoog celgetal ligt tussen 3% en 12% op bedrijfsniveau, afhankelijk van de hoogte van het tankcelgetal;
  • Voor zowel klinische als subklinische mastitis zijn de totale kosten berekend op gemiddeld 140 euro per koe. De belangrijkste kosten zijn de kosten van de melkderving;
  • Is het probleem structureel dan kunnen de kosten per koe oplopen tot meer dan 250 euro per jaar. Tellen we daar de kosten van een kortere productieve levensduur en het extra jongvee nog eens bij dan zijn de kosten veel hoger;
  • Ook de voerefficiëntie daalt onder invloed van en slechte uiergezondheid;
  • Bijkomende probleem is de extra zorgtijd die kan variëren van 2,5 tot 13,5 uur per koe per jaar.

Overzicht van de gemiddelde mastitiskosten per aanwezige koe op
64 praktijkbedrijven (Bron: UGCN 2008).

Voorbeeld van de integrale economische voordelen van het verbeteren van de
uiergezondheid op een bedrijf met 100 koeien (Valacon, 2020).

De gederfde melkproductie is verreweg de grootste kostenpost. De behandelkosten door de dierenarts zijn beperkt en mogen daarom ook nooit een belemmering zijn voor snel en accuraat ingrijpen. In het rekenvoorbeeld is het aantal mastitisgevallen verminderd van 35% naar 15%, het celgetal is verlaagd van 250.000 naar 100.000 cellen per ml. Daardoor wordt de levensduur met gemiddeld drie maanden verlengd. Alle kosten en baten van de levensduurverlenging zijn er in meegenomen.

Heb je de economische gevolgen voor het bedrijf in beeld?

Omdat de uiergezondheid veel verschillende effecten heeft, is het lastig om alle kosten in beeld te krijgen. Om welke kosten gaat het?

  • Het aandeel van de uiergezondheidsproblemen bij de  gedwongen afvoer;
  • De hoogte van de opfokkosten om de afgevoerde koe te kunnen vervangen;
  • De leeftijd van de koeien die met uiergezondheidsproblemen worden afgevoerd;
  • De hoeveelheid melk die wordt gederfd als gevolg van de uiergezondheidsproblemen;
  • De hoeveelheid melk die moet worden weggegooid (niet aan de kalveren geven!);
  • De hoogte van de behandelkosten en de kosten van de geneesmiddelen voor de probleemgevallen en voor preventieve maatregelen;
  • De opbrengst die je misloopt door een probleemkoe af te voeren in plaats van een gezonde koe voor het leven te verkopen;
  • De hoeveelheid extra tijd die nodig is om de probleemkoeien te behandelen;
  • De hoogte van de bijkomend kosten als de verlaagde voerefficiëntie.

De uier van een koe staat voortdurend onder zware druk van ziekteverwekkers in de leefomgeving. Overal waar met de koe gewerkt wordt, van ligbox tot melkmachine, loopt een koe kans besmet te worden. Besmetting 100% terugdringen lukt nooit, maar de koe heeft zelf ook een afweer tegen infecties. De uitdaging is de juiste balans te vinden in en het verhogen van de afweer van de koe via de fokkerij (K), (preventieve) maatregelen in de bedrijfsvoering (B) en de leefomgeving (L).

De invloed van de genetica op de uiergezondheid

Er zijn verschillende eigenschappen en kenmerken die (mede) genetisch zijn bepaald en die je via de fokkerij kunt beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld:

  1. De aanleg voor bepaalde aandoeningen zoals mastitis en hoog celgetal;
  2. De natuurlijke weerstand;
  3. Het herstellend vermogen (veerkracht);
  4. De vorm van de spenen;
  5. De bouw en ophanging van de uier;
  6. De keratineproductie;
  7. Aanleg voor melk uitliggen.

De erfelijkheidsgraad voor sommige kenmerken is relatief, wat wil zeggen dat de invloed van de omgeving (bedrijfsvoering en huisvesting) relatief groot is. Dat neemt niet weg dat ook bij een lage erfelijkheidsgraad de eigenschappen kunnen worden verbeterd de invloed niet verwaarloosd moet worden. Dat vraagt wel het over meerdere generaties consequent fokken op het betreffende kenmerk. Wanneer de gevoeligheid voor een bepaalde aandoening onbewust juist in de veestapel is gefokt kan dat een structureel probleem veroorzaken. En dat kost dan weer enkele generaties en een strenge selectie om het eruit te krijgen. Hierna gaan we in op enkele kenmerken. Voor het celgetal bijvoorbeeld is de genetische aanleg vaak duidelijk herkenbaar binnen families of afstamming van de kant van de stier. Op de stierkaart is ook te zien hoe de fokwaarde zich kan ontwikkelen met de lactaties en een toenemende betrouwbaarheid. Dat kan in positieve maar ook in negatieve zin. De overall fokwaarde kan dus misleidend zijn. Kies voor de juiste informatie daarom voor een hoge betrouwbaarheid.

In de onderstaand tabel twee voorbeelden van de ontwikkeling van de aanleg voor hoog celgetal in de opeenvolgende generaties dochters van twee stieren. In het eerste geval wordt de fokwaarde voor celgetal hoger in de volgende lactaties. In het tweede geval is het juist andersom. Vanuit een oogpunt van uiergezondheid heeft de eerste stier de voorkeur hoewel ook de tweede nog steeds boven de 100 blijft.

Kenmerken in de bouw die de kans op uierproblemen beïnvloeden

Koeien worden voortdurend blootgesteld aan infectiedruk vanuit de omgeving. De spenen zijn in verreweg de meeste gevallen de toegang voor ziektekiemen. De kans op infecties neemt toe bij meer bevuiling en de toegang via de spenen gemakkelijker is. De bevuiling neemt toe bij vuile vloeren en overbezetting. Die kans wordt ook bepaald door de bouw en de ophanging van de uier en de kwaliteit van de spenen. En die zijn relatief sterk erfelijk bepaald en kunnen goed via de selectie en de stierkeuze worden beïnvloed. Een goed aangehechte uier is soepel en elastisch en melk gemakkelijker leeg en komt na het melken weer snel in vorm. De uier geeft met een goede en hoge aanhechting minder kans op bevuiling en op beschadiging. De rol van de kwaliteit van de spenen wordt vaak onderschat. Het gaat daarbij om kenmerken als de melkbaarheid, de vorming van de keratineprop in het tepelkanaal, het doorgeven van prikkels voor de oxytocineproductie, het gemakkelijk en snel sluiten van de kringspieren na het melken, soepele en elastische spenen die niet makkelijk vereelten en een goede vorm van de spenen.

In een onderzoek werd gekeken naar de relatie tussen het voorkomen van mastitis in de loop van de lactatie en de speenvorm: van slank met spitse speenpunt tot breed met afgeplatte speenpunt. Dunne spitse spenen en dikke stompe, afgeplatte spenen blijken een hoger risico op klinische mastitis geven. Mogelijk door de veranderingen in de conditie van het speenweefsel tijdens het melken. De verschillen in de afmetingen van het speenkanaal en in de reiniging van de spenen vóór het melken spelen een rol. De speenvorm kan met de fokkerij worden beïnvloed, met name de Tripel-A methode houdt daar rekening mee. Er lopen altijd wel koeien met smalle, puntige of juist brede, afgeplatte spenen in het koppel. Ook de speenpuntvereelting is een belangrijk aandachtspunt want dat verhoogt het risico nog eens extra en goed reinigen van de spenen is dus altijd aan te bevelen, ongeacht de speenvorm.

De juiste speenvorm qua lengte, vorm en speenpunt helpt bij het gezond houden van de uier. Op de linker foto goed gevormde spenen, op de middelste foto spitse spenen en op de rechter foto korte spenen. Ook een vast en hoog aangehechte uier verkleint de kans op uierbevuiling en besmetting vanuit de omgeving. Schone ligboxen, een vloer die regelmatig wordt schoon geschoven, een goede doorstroming van de ventilatielucht, geen te hoge stalbezetting, bredere looppaden en voldoende ruimte in de wachtruimte doen de rest.

Speenbetrappen

Speenbetrappen is vaak het gevolg van een verkeerde afstelling van de boxen waarbij de koe de eigen spenen beschadigt. Ook bij een te gladde ondergrond kan gemakkelijk speenbetrapping optreden. Daarnaast komt bij overbezetting in de stal meer speenbetrappen voor, vaak als gevolg van het in de boxen staan bij andere koeien. Te lange spenen kunnen er ook aan bijdragen. Speenbetrappen hoeft niet altijd een reden voor afvoer te zijn. In de praktijk wordt een koe met een goede productie en drie spenen vaak gewoon door gemolken. De melkproductie komt vaak weer op niveau en in de melkstal is er vaak goed mee te werken als de koe gemerkt wordt. De melkrobot kan erop ingesteld worden. Droogzetten van het kwartier en direct behandelen voorkomt ontstekingen. Fokken op een goede speenkwaliteit en een goede uierophanging kan preventief werken.
Hoe gemakkelijker een koe op kan staan, hoe kleiner de kans op beschadiging van de spenen door betrapping. Goed gebouwde klauwen en koten, sterke, open hakken en een goede boxafstelling en -maatvoering zijn daarvoor belangrijk.

Doorbloeding van de uier

De doorbloeding van de uier bepaalt naast de melkproductie, ook de afvoer van schadelijke stoffen en de aanvoer van voedingsstoffen, afweerstoffen en hormonen. De doorbloeding wordt bepaald door de beadering en het functioneren van het hart. Voor elke liter melk moet het hart 450 tot 500 liter bloed via de slagaders door de uier pompen. Een diepe en brede borst hebben gemiddeld een groter hart en grotere longen waardoor makkelijker een groot bloedvolume kan worden rond gepompt en voldoende zuurstof kan wporden aangevoerd. Stress vermindert de bloeddoorstroming en rust bevordert die juist. Een koe die voldoende ligcomfort heeft pompt zo’n 20% meer bloed door de uier. Voldoende beweging bevordert ook een goede hartfunctie. De doorbloeding van de uier is niet alleen belangrijk voor de aanvoer van zuurstof en voedingstoffen maar ook voor de afvoer van reststoffen. Dat verkleint de kans op aandoeningen.

Uitliggen van de melk

Uitliggen van de melk wordt door meer factoren bepaald: de vorm van de spenen, de effectiviteit waarmee de spenen worden afgesloten en de keratinevorming, een speen van goede lengte en dikte en met een mooi afgeronde speenpunt die soepel is en beter afsluit. De kwaliteit en de werking van de kringspieren om het slotgat zijn mede afhankelijk van de kwaliteit van de speen. De werking van de kringspier rond het slotgat wordt ook bepaald door onder andere de calciumvoorziening. De koe laat de melk schieten onder invloed van het hormoon oxytocine dat wordt geproduceerd in de hersenen en de samentrekking van de gladde spieren rond de melkklieren bevordert en zo de melk uitdrijft. De oxytocineproductie kan extra gestimuleerd worden door bepaalde, vaak met regelmaat terugkerende  geluiden, onrust (een blèrend kalf of de melkmachine), roepen tegen de koeien als ze de melkstal in moeten, en een hoge melkdruk vanuit de uier.

Uiersmet en UCD

UCD staat voor Udder Cleft Dermatitis ofwel huidaandoening in de uierspleet, dus tussen de voorkwartieren en vaak ook bij de overgang van de uier naar de buikwand. In de praktijk wordt dan vaak gesproken over uiersmet, maar dat is wat anders. Uiersmet zien we vaak tussen de achterkwartieren en de binnenkant van de benen/dijen van de koe. Een soort schuurplekken die geïnfecteerd raken. UCD komt op veel bedrijven in meer of mindere mate voor en kan ernstige gevolgen hebben, soms zelfs de dood. Omdat het meer lijkt voor te komen dan vermoed en lijkt toe te nemen is het reden genoeg om daar voldoende aandacht aan te besteden. Een goed gevormde en goed opgehangen uier kan niet alleen problemen met de uiergezondheid beperken maar ook uiersmet voorkomen. De enige bekende preventieve aanpak is fokken op een goede uierhoogte en uiervorm en een aanhechting van de voor- en achteruier. Het vermindert de kans dat bacteriën zich nestelen in de liesstreek, tussen de uierhelften en dat de plooi tussen de uierhelften niet opdroogt. Uiersmet tussen de liezen wordt ook in verband gebracht met (overmatige) zuchtvorming.

Wil je meer weten over hoe UCD en uiersmet te voorkomen zijn, lees dan deze VERDIEPINGSPAGINA

Aandachtspunten en tips bij de fokkerij-invloed

  • Let bij de stierkeuze ook op het verloop van de fokwaarde celgetal in de navolgende lactaties. Die mag niet teveel zakken;
  • Kies voor een maximale betrouwbaarheid van de fokwaarden zodat het werkelijke verloop duidelijk is;
  • Gebruik nooit stieren uit koefamilies met een aanleg voor een hoog celgetal of met bewezen gevoeligheid voor mastitis;
  • Fok ook niet verder met koeien die een structureel uiergezondheidsprobleem hebben maar selecteer ze uit. Dat is veel effectiever dan proberen het probleem eruit te fokken;
  • Houd ook geen dochters aan van koeien die een serieus uiergezondheidsprobleem hebben door een genetische achtergrond;
  • Let bij de fokkerij op de bouw van de achterhand van de koe: ruimte voor het uier, een goede ophanging en aanhechting, voldoende hoog van de grond en goede spenen (voor Triple-A gebruikers code 4 en 5);
  • Wees voorzichtig met stieren die een te hoge melksnelheid vererven. Soms wordt het met de leeftijd minder. Informeer ernaar bij collega’s die ook de stier ook hebben gebruikt;
  • Blijf bij uitbreiding van het koppel toch kritisch bij de selectie en houdt geen koeien aan met potentiële gezondheidsproblemen.

Gebruik de scorekaart

De scorekaart speenpuntvereelting is een goed hulpmiddel om de kwaliteit van de speenpunt  te beoordelen. Kijk wel kritisch naar de spenen anders onderschat je al snel het probleem. De belangrijkste oorzaak is een verkeerde afstelling van de melkmachine, vaak in combinatie met de kwaliteit van de spenen. Vervang op tijd de tepelvoeringen en let op het dipmiddel, die heeft ook invloed op de tepelhuidkwaliteit.

Beoordeel de spenen met behulp van de Scorekaart Speenpuntvereelting
Je kunt hem afdrukken om ermee te werken in de stal.

Invloed van de bedrijfsvoering op de uiergezondheid.

De bedrijfsvoering, met de voeding en verzorging als belangrijke aandachtspunten, heeft een grote invloed op de uiergezondheid. We bespreken hier enkele enkele belangrijke aspecten.

De mineralenvoorziening en de keratineproductie in de spenen

Van nature kan een koe het slotgat van de speen afsluiten met de kringspier en met keratine. Keratine is een taai, onoplosbaar, vezelachtig eiwit, dat in de buitenste cellaag in het tepelkanaal wordt gevormd en die een antibacteriële werking heeft. Die antibacteriële werking is essentieel voor het tegenhouden van ziekteverwekkers. Maar veel koeien zijn niet in staat voldoende keratine aan te maken. De precieze reden is niet bekend. De keratine wordt tijdens het melken geheel of gedeeltelijk afgevoerd en wordt voortdurend ververst. Omdat het een eiwit is, is de productie deels genetisch bepaald en deels wordt het door de voeding bepaald. Vooral de voorziening van mineralen en vitaminen is een belangrijk aandachtspunt. De eiwitten bevatten een hoog percentage zwavelhoudende aminozuren, hoofdzakelijk cysteïne. Bij gebrek aan zwavel vermindert de kwaliteit van de structuur van de keratine. Zwavel (S) is een negatief geladen ion en speelt een belangrijke rol bij het kation-anion-verschil (het KAV) tijdens de droogstand. Bij veel koeien die droog gezet worden is de keratinevorming vertraagd waardoor het tepelkanaal niet snel genoeg afsluit en melk lekt. De kans op infectie is dan relatief groot.

Aandachtspunten en tips voor de spenen

  • Houd de koeien na het melken een half uur aan het voerhek zodat het slotgat van de spenen tijd krijgt om te sluiten en weer voldoende keratine kan worden gevormd om de speen af te sluiten;
  • Een hoge keratinevorming aan de binnenkant van het tepelkanaal en te weinig afvoer van de afgestoten cellen, kan eeltvorming geven;
  • Voorbehandelen en beweging van de speenpunt (soepel houden) gaan eeltvorming tegen;
  • Gebruik bij het droog zetten een teatsealer die een goede (tijdelijke) vervanging is van de natuurlijke keratineplug;
  • Zorg voor een goede mineralenvoorziening. Met name zwavel voor de eiwitvorming en koper en zink voor de enzymen die de keratinevorming aansturen;
  • De calciumvoorziening is belangrijk voor de werking van de kringspier rond het slotgat. Met de biest en de melk wordt veel calcium onttrokken;
  • Ga er niet vanuit dat met krachtvoer voldoende mineralen en in de juiste verhouding worden verstrekt. Kijk ook naar de ruwvoeders;
  • Tekorten aan mineralen en spoorelementen treden met name op in de vroege lactatie vaak als gevolg van een slechte voorziening in de droogstand omdat de koeien dan weinig krachtvoer krijgen;
  • Houd ook bij overschakelen van krachtvoer naar krachtvoervervangers de mineralenvoorziening in de gaten;
  • Vergeet vooral de pinken niet in de vitamine- en mineralenvoorziening om ook vaarzenmastitis te voorkomen;
  • Beschadiging of uitstulping van de speenpunt verhogen de kans op uierinfecties. Voorkom beschadiging van de spenen;
  • Beoordeel regelmatig de speenkwaliteit. Maximaal 10% van de koeien mag speenpuntvereelting hebben. Gebruik daarvoor de Scorekaart Speenpuntvereelting;
  • Beoordeel bij een te hoog percentage speenpuntvereelting de melktechniek en de werking van de melkmachine;
  • Verdikte ringen aan de bovenkant van de spenen, wijzen op fouten in de melktechniek. Laat het controleren;
  • Worden spenen nat (speenwassen), dan is er ook een verhoogd risico voor infecties;
  • Beoordeel de melktechniek met een natte meting.

Natuurlijke weerstand

Als besmetting eenmaal heeft plaats gevonden, dan bepaalt de natuurlijke weerstand van de koeien het verdere verloop. Is de koe in staat de binnengedrongen bacteriën effectief op te ruimen en is ze vervolgens in staat om weer volledig te herstellen: de veerkracht. Hoe beter de natuurlijke weerstand van een koe hoe effectiever de werking van het afweersysteem. De natuurlijke weerstand is niet alleen genetisch bepaald, maar komt ook tot stand onder invloed van factoren als de opfok, de NEB in de transitie, metabole stress, de voeding, omgevingsstress (hittestress). De weerstand kan toe- of afnemen onder invloed van de verschillende factoren maar hoe dat precies in zijn werk gaat is niet helemaal duidelijk. De genetische aanleg kan een basis vormen maar dat vraagt ook in dit geval een consequente fokkerijstrategie over meerdere generaties. Vast staat dat een goede voeding en de voorziening aan vitaminen en mineralen, met name in de transitieperiode, een relatief snelle positieve uitwerking hebben op de weerstand.

Onderzoek heeft aangetoond dat op bedrijven met een tankcelgetal boven 250.000 cellen/ml, vijf keer meer koeien met score 4 lopen dan op bedrijven met een tankcelgetal onder 150.000 cellen/ml. Dus ook het tankcelgetal is hoger als er meer bevuilde koeien zijn. Bevuilde koeien hebben 1,5 x vaker subklinische mastitis dan schone koeien.

Droogzetten en uiergezondheid

Ongeveer de helft van het aantal mastitisgevallen in de eerste 100 dagen vindt zijn oorsprong in de droogstand. Koeien die de droogstand in gaan kunnen al besmet zijn. De ingesloten ziekteverwekkers kunnen voor het kalven subklinische mastitis veroorzaken en direct na het kalven toeslaan en klinische mastitis veroorzaken. De weerstand van de koe is dan laag. De ziekteverwekkers in de droogstand of direct na kalven zijn veelal de omgevingsbacteriën E. coli en Streptococcus Uberis. Ook al lijkt er niets aan de hand, omdat de signalen niet worden waargenomen, er kan al heel wat mis zijn. Droogstaande koeien verdienen dus voldoende zorg. Kijk voor aandachtspunten en tips in paragraaf 4.1 Droogzetten en droogstand.

Aandachtspunten en tips bij de bedrijfsvoering

  • De bedrijfsvoering heeft in veel opzichten invloed op de uiergezondheid. Beperk je niet een of een paar aspecten;
  • Het begint al bij het droogzetten en de droogstand: werk altijd hygiënisch en zorg voor hygiëne in de leefomgeving;
  • Houd zo mogelijk hoog celgetalkoeien apart in de droogstand. De percentages hoog in – hoog uit en laag in – hoog uit in de droogstandsevaluatie zijn goede indicatoren;
  • Houd ook bij het melken de hoog celgetalkoeien apart en als dat niet lukt besteed dan extra aandacht aan de hygiëne zoals dompelen van het melkstel in heet (>80 graden) water;
  • De negatieve energiebalans (NEB) in de transitieperiode maakt de koeien in die periode extra kwetsbaar door verlies aan weerstand. Houd de NEB met de voeding zo beperkt mogelijk;
  • Overbezetting aan het voerhek betekent concurrentie om vers voer en dat verdiept bij sommige koeien de NEB nog eens extra;
  • Besteed vooral in de eerste 100 dagen na kalven voldoende aandacht aan het voorkomen van mastitis;
  • Zorg voor een goede mineralenvoorziening, met name de mineralen die de weerstand van de koe beïnvloeden zoals selenium en koper. Voorkom overmaat, dat verlaagt weer de weerstand;
  • Voldoende groei en ontwikkeling in de eerste maanden van de opfok zijn mede bepalend voor de weerstand en het functioneren op latere leeftijd.

De leefomgeving en de uiergezondheid

De uiergezondheid staat voortdurend onder druk omdat koeien zich de meeste tijd in een omgeving bevinden met een relatief hoge infectiedruk. Prioriteit nummer 1 bij de aanpak van de uiergezondheid is het verlagen van de infectiedruk door hygiënemaatregelen op alle fronten en stress-verhogende factoren wegwerken. Een goed geventileerde stal, schone boxen, een goed ligcomfort, bereikbaarheid van schoon water, voldoende loopruimte zodat de koeien elkaar niet bevuilen, ontwijkmogelijkheden om de stress in de stal te verminderen dragen daar aan bij. De stalinrichting en de maatvoeringen van de stal kunnen dus een bijdrage leveren. Stallen zijn doorgaans niet ingericht op het voorkomen van uiergezondheidsproblemen, terwijl er wel degelijk mogelijkheden zijn om er rekening mee te houden. Het belangrijkste aandachtspunt in de stal is de hygiëne. Hoe kan bevuiling van de koeien worden voorkomen? En daarna volgen stalfactoren die de weerstand kunnen verhogen en de stress kunnen verlagen.

Behandeling van het boxmateriaal

Uit onderzoek is gebleken dat behandeling van ligbedmateriaal met kalk, zuur of base vaak onvoldoende effectief is. Zuren verlagen de pH sterk maar het effect is van korte duur en het is een methode die minder eenvoudig is en vaak duur. In de meeste gevallen wordt kalk gebruikt omdat dat het gemakkelijkst en goedkoper is. In alle gevallen is te zien dat de effectiviteit ook hier snel afneemt, onder meer omdat koeien het materiaal omwoelen als ze erin gaan liggen. Om de pH echt te verhogen moet veel kalk of base toegevoegd worden, maar zelfs dan daalt die al weer snel tot de waarden voor de behandeling. Datzelfde geld voor de behandeling met een zuur, de pH herstelt zich snel. Zaagsel is van zichzelf licht zuur en de pH neemt toe zodra het als boxmateriaal wordt gebruikt.

Strooien van kalk verhoogt de pH niet genoeg en helpt slechts een of enkele dagen. Soms kan het zelfs bacteriën die beter bestand zijn tegen een (tijdelijke) verhoging van de pH in de kaart spelen. Daarom is het beter om pleksgewijs en gericht te strooien op plaatsen waar het bedmateriaal nat of bevuild is.

Uit proeven bleek dat bij het gebruik van biobedding (gescheiden mest) pas een pH van 12 kan worden bereikt als ca. 2,5 kg kalk per 25 kg strooisel wordt gebruikt. Zelfs dan daalt de pH binnen een tot twee dagen naar de normale waarden. Omwoelen door de koeien en het inslepen van ziektekiemen doen het effect grotendeel teniet.

Verloop van de pH in zaagsel in de ligbox in dagen na een behandeling van het bedmateriaal met zuur (lage pH), kalk of base (hoge pH).

Aandachtspunten en tips bij de stal en de ligboxen

  • Houd de vloeren zo veel mogelijk vrij van mest. Gebruik een mestschuif of mestrobot.
  • Maak minimaal driemaal daags de ligboxen schoon.
  • Voorkom overbezetting. De koeien kunnen elkaar erg bevuilen. Ook smalle looppaden en doorgangen zorgen voor extra intensief contact tussen de koeien. De kans op onderlinge besmetting neemt daardoor toe.
  • Houd de stal zo open mogelijk. Een goede luchtverversing houdt de stal en boxen droger en verlaagt de infectiedruk.
  • Zorg voor een juiste afstelling van de ligboxen en een goed ligcomfort zodat de koeien gemakkelijk en langer gaan liggen. De afstelling bepaalt ook de kans op bevuilen van de ligboxen. Zie daarvoor paragraaf 4.10.
  • Voldoende ligcomfort bevordert ook de bloeddoorstroming en daardoor de stofwisseling, de weerstand en de melkproductie.
  • Met een goedgeplaatste gegolfde schoftboom bevuilen de koeien de boxen veel minder. Ze gaan rechter in de boxen liggen en staan ook makkelijker op. Koeien die liggend urineren staan moeilijk en met tegenzin op.
  • Te weinig ligboxen geeft extra infectiedruk in de boxen. Bovendien kunnen de koeien te weinig rusten wat hun weerstand vermindert.
  • Als je kalk in de boxen gebruikt, doe dat dan pleksgewijs waar de koeien de box hebben bevuild. Willekeurig kalk strooien is niet effectief.

Gebruik de Scorekaart Uierhygiëne

De scorekaart uierhygiëne is handig om een beeld te krijgen van de mate van vervuiling van de uier vanuit de omgeving en de kans op besmetting.

  • aantal uiers score 3 of 4 (matig tot sterk bevuild) minder dan 10%;
  • aantal dijen score 3 of 4 (matig tot sterk bevuild) minder dan 15%;
  • aantal onderpoten score 3 of 4 (matig tot sterk bevuild) minder dan 20%.

Beoordeel de uierhygiëne met behulp van de Hygiene Scorekaart
Je kunt hem afdrukken om ermee te werken in de stal.

In de melkstal

Naast de stal is de melkstal de aangewezen plaats om maatregelen te nemen voor de uiergezondheid. Na alle maatregelen in de stal zijn maatregelen rond het melken de laatste kans om binnendringen van bacteriën te voorkomen. Onvoldoende hygiëne in de melkstal kan zelfs de effecten van eerdere maatregelen teniet doen. Belangrijke maatregelen zijn:

  • Werken met handschoenen;
  • Grondig reinigen van spenen in combinatie met een voordipmiddel;
  • Gebruik van individuele doeken of papieren tissues;
  • Tussendoor mest en urine wegspoelen;
  • Dipmiddelen gebruiken;
  • De apparatuur en de melkstal na gebruik grondig schoonspuiten

Bevuilde materialen zoals dipbekers die niet na elke melkbeurt worden gereinigd, worden zelf bronnen van besmetting. Materialen die worden gebruikt bij het behandelen dienen altijd goed schoon te zijn.

Het gebruik van speenmiddelen

Nieuwe infecties kunnen deels voorkomen worden door de speen na het melken te ontsmetten met een dipmiddel of spray (speendesinfectiemiddel). Onderlinge besmetting tussen koeien kan worden verminderd met een contact-dipmiddel. Het wordt vooral gebruikt bij koegebonden bacteriën. Barrière-dipmiddelen worden gebruikt tegen omgevingskiemen. Ze zijn geschikt bij een laag tankcelgetal. De middelen moeten naast het ontsmettingsmiddel ook een huidverzorgingsproduct bevatten om schade aan de speen te voorkomen. Middelen met een registratienummer zijn onderzocht en de werking is aangetoond.

Bevuiling van de koeien door overbezetting, slecht afgestelde ligboxen en vuile vloeren verhoogt de infectiedruk flink. De kans op onderlinge besmetting neemt ook sterk toe.

Automatisch melken en uiergezondheid

In principe gelden bij het robotmelken dezelfde basis-aandachtspunten voor de uiergezondheid als in de melkstal. Het verschil is dat bij de melkrobot alles gedaan moet worden door de techniek en in de melkstal door de melker zelf. De techniek kan niet opletten en alleen maar doen waarvoor het gemaakt is. En dus is het belangrijk dat de technische voorzieningen er ook zijn en goed zijn ingesteld. Voor zowel het systeem zelf als voor de koe gelden enkele extra aandachtspunten bij automatisch melken, juist omdat het over techniek gaat. Hoe het ontsmetten ook gebeurt, zorg dat het effectief gebeurt. Ga er niet vanuit dat het beter gaat  als het geautomatiseerd is, want dat is lang niet altijd het geval

Aandachtspunten en tips voor in de melkstal en de melkrobot/AMS

De melkstal

  • Zorg voor maximale hygiëne en rust in de melkstal. Schreeuw niet en zet de muziek niet te hard. Is ook beter voor je gehoor;
  • Melk altijd met handschoenen en gebruik voor elke koe een nieuwe (papieren) doek;
  • Maak bij gebruik van een dipbeker deze na elke melkbeurt schoon, anders is het juist een besmettingsbron;
  • Gebruik een protocol zodat je niets over het hoofd ziet. Zeker als je met meerderen melkt;
  • Vervang de tepelvoeringen tijdig. Rubberen tepelvoeringen na 2500 melkbeurten, siliconen na 7500 melkbeurten;
  • Zorg dat de melkmachine op alle punten goed werkt en pleeg regelmatig onderhoud en voer controles uit;
  • Gebruik de juiste materialen. Onderdelen van verschillende merken of herkomst kunnen de werking verstoren;
  • Benut het melken ook voor controle, maar doe niets dat stress veroorzaakt, zoals spuiten in de nek;
  • Melk hoogcelgetal koeien als laatste of dompel de melkklauwen in heet water (>80 graden). Een alternatief, maar minder effectief, is koud of lauw water met een ontsmettingsmiddel (chloortablet);
  • Door de uiers te scheren of te branden worden ze minder snel vuil. Ook schone staarten verminderen de infectiedruk.

De melkrobot/AMS

  • De koeien moeten vaak genoeg naar de robot komen. Een zieke koe bezoekt niet vaak genoeg de robot;
  • Zorg voor een goede afstelling van de onderdelen voor de speenbehandeling zoals borstel en beker;
  • Vuile spenen worden niet altijd goed gereinigd, met name als de koeien minder vaak gemolken worden. De speenconditie telt hier extra zwaar mee;
  • Houd de mislukte aansluitingen in de gaten omdat koeien dan melk uit kunnen gaan liggen. Kijk of het melk uitliggen een koeprobleem is of een probleem van de robot;
  • Overweeg stoomreiniging vanwege de betere resultaten dan met koud of lauw water, of laat de robot extra reinigen als er een tijd niet is gemolken;
  • Zorg bij speendesinfectie voor een goede en gerichte dekking van de spenen, schone slangen en sproeikoppen en voldoende voorraad. Controleer het tenminste eenmaal daags;
  • Analyseer bij grote afwijkingen in melkfrequentie of meer ophaalkoeien wat er aan de hand kan zijn. Te vaak of te weinig melken zijn slecht voor de uiergezondheid;
  • Een te rijk basisrantsoen maakt dat de koeien minder graag om naar de robot te komen. De brok is een drijvende kracht om ze in de melkrobot te krijgen;
  • Zorg hoe dan ook dat je de probleemdieren snel in beeld hebt en ze snel behandelt. De robot biedt verschillende mogelijkheden.

Mastitis

Mastitis is een ontsteking in de uier veroorzaakt door bacteriën die de uier, meestal via de spenen en soms via een verwonding, zijn binnengedrongen. Het gaat om verschillende typen bacteriën en het komt op alle melkveebedrijven voor. Het wordt gezien als een belangrijke kostenpost op de bedrijven onder meer door de melkderving die flink kan oplopen. Koeien met mastitis hebben stress vanwege de voortdurende pijn. Dat beïnvloedt de mobiliteit en de hormoonhuishouding en dat heeft weer negatieve gevolgen voor de vruchtbaarheid. Ook komen koeien minder naar het voerhek met alle gevolgen van dien. Mastitis en hoog celgetal kosten niet alleen veel melk, maar ook ergernis en tijd. De totale kosten kunnen duizenden euro bedragen. Alle reden voor een grondige aanpak.

Klinische mastitis
Bij klinische mastitis wordt een infectie zichtbaar aan een ontsteking van de uier. De ontsteking kan zich openbaren door roodheid van het uier, zwelling, afwijkende melk (vlokken of waterige melk), lokale warmte en lokale pijn. De koe reageert zeer sterk vanwege een zware besmetting of omdat het afweersysteem te zwak is om een ontsteking te voorkomen. De soort pathogeen heeft ook invloed op de ernst van de mastitis, al is dit niet zwart wit. E.coli staat bijvoorbeeld bekend om ernstige klinische mastitis maar kan ook chronische hoogcelgetal geven. Sommige pathogenen geven nauwelijks klinische mastitis maar wel subklinische mastitis (bijvoorbeeld Streptococcus agalactiae).

Subklinische mastitis
Bij een lichte bacteriële besmetting worden de bacteriën door de koe met het afweersysteem vernietigd en als afvalstof afgevoerd of via de melk uitgescheiden. Dat is een normale, natuurlijke afweerreactie die weliswaar onzichtbaar is maar wel continu actief is omdat de koe voortdurend bloot staat aan bacteriële bedreigingen. Hoe beter de natuurlijke weerstand van een koe hoe effectiever de werking van het afweersysteem. Daardoor zijn er altijd wel cellen in de melk maar dat is normaal. Een zeer laag celgetal kan wijzen op weinig reacties omdat de omstandigheden optimaal zijn en de bacteriële druk zeer laag. Bij een laag tankcelgetal is de kans dat veel koegebonden mastitis pathogenen niet meer aanwezig zijn, als er dan mastitis is dan is het vaak een omgevingsgebonden kiem. Wanneer het celgetal van een individuele koe relatief hoog is (bij vaarzen 150.000 cellen per ml melk  en bij koeien 250.000 cellen per ml melk), wordt het subklinische mastitis genoemd. Dat hoeft niet automatisch te leiden tot klinische mastitis. Subklinische mastitis is te achterhalen met de MPR, een celgetalmeting en met de CMT (Californische Mastitis Test boven de 300.000 cellen per ml).

Subklinische mastitis kan op verschillende manieren achterhaald worden. De melkcontrole is er één van. Op basis van de gegevens van de MPR kan veel informatie over het verloop en de status worden verkregen van zowel het koppel als van de individuele koeien. Het aantal cellen kan sterk fluctueren onder invloed van klimaatomstandigheden of ruwvoerkwaliteit (weerstand) en andere invloedsfactoren. Zie je sterke schommelingen probeer dan te herleiden waar het vandaan zou kunnen komen.

De veroorzakers van mastitis

Mastitis kan door verschillende bacteriën worden veroorzaakt. De bacteriën worden ingedeeld naar koegebonden en omgevingsgebonden. Overigens is het niet helemaal zo zwart-wit. Een omgevingsgebonden bacterie kan ook bij koeien (dragers) voorkomen. Een goede preventie en bestrijding vereist dat de ziekteverwekker bekend is. Door middel van een BO kan worden achterhaald welke bacterie de oorzaak is.

Koegebonden bacteriën
Koegebonden bacteriën kunnen alleen in de koe overleven. Deze vorm van mastitis is doorgaans zeer besmettelijk. Het gaat om Streptococcus agalactiae (SAG),  Staphylococcus aureus (SAU) en enkele andere staphylococcen (STC). De besmetting van de koeien vindt hoofdzakelijk plaats tijdens het melken waar de bacteriën via het melkstel, handen en doekjes kunnen overgaan. Ook in de stal is soms besmetting mogelijk, bijvoorbeeld door uitliggen van melk in de boxen. Bij een besmetting moet vooral veel aandacht worden besteed aan de procedure tijdens het melken. Omdat  het vaak om subklinische mastitis gaat wordt de besmetting vaak ook niet onmiddellijk herkend.

Omgevingsgebonden bacteriën
Omgevingsgebonden bacteriën kunnen buiten de koe overleven. De meest voorkomende zijn Escherichia coli (ECO), Klebsiella spec. (KLEB) en Streptococcus uberis (SUB). Het merendeel van de besmettingen komt vanuit de stal en een kleiner deel tijdens het melken waarbij de bacteriën zich in vuil op de koe hebben genesteld. Belangrijke aandachtspunten liggen in de leefomgeving van de koe zoals de boxen, de vloer, de mest, de kwaliteit van het strooisel, de bezetting en het klimaat. Vochtige, warme omstandigheden kunnen voor een zeer snelle ontwikkeling zorgen. Een beetje vocht kan al voldoende zijn. S. uberis veroorzaakt ook vaak subklinische mastitis die chronisch kan worden en moeilijk te genezen is. Het typische beeld dat E. coli veroorzaakt is net als bij Klebsiella ernstige, acute mastitis met een ernstig zieke koe. Maar ook milde mastitis kan voorkomen.

Overige bacterien
De overige bacteriën is een groep die niet direct is in te delen in de voorgaande groepen omdat ze op verschillende manieren kunnen worden overgedragen. Soms komen ze voort uit een beschadiging van de uier, een beschadigde speen of een kapotte hak of zoals bij zomerwrang via een besmetting door vliegen. Ook speenpuntvereelting door slecht werkende melkmachine kan besmetting bevorderen. In deze groep horen Streptococcus dysgalactiae (SDY), Streptococcus Agalactae (SAG) en Arcanobacterium pyogenes (APY). A. pyogenes kan acute mastitis veroorzaken in de stalperiode. Belangrijke aandachtspunten liggen zowel in de leefomgeving van de koe als in de procedure tijdens melken.

Klebsiella

Klebsiella is een omgevingsgebonden bacterie die op alle bedrijven in meer of mindere mate voorkomt. De koeien zelf dragen de bacterie bij zich omdat die voor kan komen in alles wat met grond in aanraking is gekomen. Dus in zaagsel dat op de grond heeft gelegen, in gras en in ruwvoer(kuilen). Uit een onderzoek van Valacon (2016) naar potentiële ziektekiemen in boxbedekking bleek, dat zelfs in gegarandeerd Klebsiella-vrije uitgangsmateriaal, binnen een of enkele dagen aantoonbaar Klebsiella voor kwam. Dat wil overigens niet zeggen dat het ook aantoonbaar is in de melk. Daar is een minimale hoeveelheid voor nodig. De aanwezigheid van Klebsiella leidt echter slechts een enkele keer tot klinische problemen, maar het geeft wel een ernstige vorm van mastitis.
Klebsiella is weinig gevoelig voor antibiotica en is dus moeilijk te genezen is. Bij het gebruik van biobedding (gescheiden mest) is vanwege de relatief grote aantallen bacteriën waakzaamheid geboden. Maar zelfs wanneer zeer schoon ligboxmateriaal wordt gebruikt of helemaal geen, kan een Klebisiella-uitbraak plaats vinden. Voordat biobedding werd gebruikt kwam dat ook regelmatig voor. Verondersteld wordt dat een plotseling verminderde weerstand of een kortstondige hoge infectiedruk klebsiella-mastitis kunnen veroorzaken. Met name onder omstandigheden die de weerstand kunnen verminderen zoals (hitte)stress, wisselingen in het rantsoen of mindere kuilen neemt de kans op een uitbraak toe. De kans op besmetting is te verminderen met een barrièredip.

Mastitisverwekkers zijn niet allemaal voor 100% koegebonden of juist omgevingsgebonden.  Sommige zijn beide.

Met een BO kun je achterhalen welke kiem er in het spel is. Je kunt dan gerichter behandelen en de  preventie daarop afstemmen.

Een BO geeft duidelijkheid voor behandeling

Een mastitiskiem is niet altijd goed te herkennen aan de symptomen. Zo is waterige melk niet alleen bij de E. coli bacterie een symptoom, maar kan ook veroorzaakt worden door Klebsiella en zelfs Staph. aureus. Door middel van een bacteriologisch onderzoek (BO) kun je achterhalen om welke mastitiskiem het gaat. Zo zorg je ervoor dat het behandelplan actueel is en passend is bij het bedrijf. Ook is het zinvol om de gevoeligheid van de kiemen te bepalen. Daarnaast kun je dan gerichter preventieve maatregelen nemen.

De uitvoering:

  • Maak de spenen schoon.
  • Straal de koe voor.
  • Zorg ook dat je handschoenen schoon zijn.
  • Zorg dat de dop niet bevuild kan raken.
  • Houd het buisje zo horizontaal mogelijk en voorkom dat er vuil in valt.
  • Zorg dat de speen niet tegen het buisje komt.
  • Melk het buisje driekwart vol.
  • Schrijf koenummer, kwartier en datum op het flesje en leg het zo snel mogelijk in de vriezer.

Aandachtspunten en tips

  • Zijn er veel herhalingsgevallen van mastitis? Dan is de kans groot dat je niet de juiste behandeling uitvoert;
  • Behandel een koe met mastitis altijd maar neem voor behandeling een BO. Als de behandeling niet aanslaat geeft het BO aan welke behandeling wel effectief is;
  • Neem van elke koe met mastitis een melkmonster en vries het onmiddellijk in;
  • Straal altijd eerst voor en werk hygiënisch. Vuil of de eerste straal melk kunnen er voor zorgen dat je melkmonster niet onderzocht kan worden of een verkeerde diagnose geeft. Bij hygiënisch nemen van een BO heb je nagenoeg altijd een uitslag, goed of fout;
  • Je kunt het melkmonster inleveren bij de DAP of bij de GD;
  • Laat ook een antibioticum gevoeligheidsbepaling doen. Zo weet je of (natuurlijke) resistentie op je bedrijf voorkomt;
  • Als je meerdere BO’s hebt genomen kun je met de dierenarts overleggen welke mastitisinjectoren en droogzetters het beste bij je bedrijf passen. De eerste behandelingen hebben dan vaker succes en preventie op koppelniveau is dan ook beter mogelijk;
  • Stem het dipmiddel af op de kiemen die op het bedrijf aanwezig zijn.

De Californische Mastitis Test (CMT) voor snel handelen.

De CMT is bedoeld om, bij de geringste twijfel, op een eenvoudige en snelle manier te achterhalen in welk kwartier van de uier sprake is van subklinische mastitis. Je ziet het nog niet maar het is er wel.

  • Vanaf 300.000 cellen per ml melk kun je met een CMT, ofwel het vierkwartieren schaaltje, bepalen in welk kwartier sprake is van subklinische mastitis;
  • Een koe met een celgetal van gemiddeld 250.000 cellen kan aan één kwartier makkelijk 900.000 cellen/ml melk geven als de overige kwartieren gezond zijn;
  • Wanneer duidelijk is welk kwartier verhoogd is, kun je gerichter te werk gaan;
  • Wacht bij twijfel niet met de test. Hij is goedkoop en kan makkelijk in de melkstal of bij de robot gedaan worden omdat de uier en spenen niet ontsmet hoeven te worden. Geen reden om te wachten;
  • Ook robotmelkers kunnen de test gebruiken om naast de geleidbaarheid na te gaan of het kwartier ook echt verhoogd is.

De uitvoering van de CMT

  • Maak de uier schoon. Dat kan met een papieren tissue;
  • Straal de koe goed voor (paar stralen);
  • Houd het 4 kwartierenschaaltje zodanig onder de uier dat je nog weet welk kwartier in welk schaaltje gemolken is. Neem voor je gevoel de meest logische stand, die vergeet je niet gemakkelijk;
  • Straal per kwartier 2 of 3 stralen melk in het betreffende schaaltje;
  • Als je het schaaltje schuin houdt mag het gevuld zijn tot het streepje op de bodem van het schaaltje. Giet de overtollige melk uit het schaaltje;
  • Voeg aan de melk in elk schaaltje 2 ml CMT vloeistof toe;
  • Schud het schaaltje rustig heen en weer (10 seconde) met een rondgaande beweging;
  • Lees de test meteen af: als de melk slijmerig/vlokkig wordt dan is het celgetal verhoogd (>300.000). Hoe slijmeriger de melk wordt hoe hoger het celgetal is.

Management voor een goede uiergezondheid

Met behulp van het KBL-principe (waar komen de problemen vandaan?) en de PDCA-aanpak (hoe pakken we het gestructureerd aan?) kun je zelfs hardnekkige uiergezondheidsproblemen aanpakken. Oplossingen vragen immers meestal meerdere maatregelen en een consequente, structurele aanpak. Als je niet overal aandacht aan besteedt, dan is het lastig om de problemen buiten de deur te houden. Bovendien gaat het om een haalbare combinatie van maatregelen, anders verdwijnt de motivatie. We doorlopen weer de PDCA-stappen.

Doelen stellen (Plan)

Zorg voor reële, concrete en haalbare doelen. Bijvoorbeeld het terugdringen van het aantal gevallen van mastitis van 25 per jaar naar maximaal 1 per maand in een jaar tijd.  Of verlagen van het celgetal van 175.000 naar 100.000 in een jaar tijd. Deze doelen zijn specifiek, meetbaar, acceptabel en tijdgebonden. Afhankelijk van de aard van het probleem en de oorzaak (KBL-principe) zijn de noodzakelijke maatregelen makkelijker of juist moeilijker door te voeren. In zijn algemeen is de erfelijkheidsgraad van specifieke kenmerken relatief laag (2,5% tot 15%) en dus zijn de invloeden vanuit de bedrijfsvoering (B) en de leefomgeving (L) relatief belangrijk. Fokken op een betere uierkwaliteit, uierophanging en speenkwaliteit kan relatief snel omdat de kenmerken goede overerfbaar zijn, maar het kost toch meerdere jaren. Voor de korte en middellange termijn zijn maatregelen voor een betere hygiëne en verlagen van de infectiedruk in de stal en de melkstal het belangrijkste. Voor een belangrijk deel komen maatregelen terug in het droogstandsmanagement en het transitiemanagement, dus bekijk het breed genoeg.

Haalbare doelen voor de uiergezondheid voorgesteld vanuit het onderzoek

Geschat wordt dat zo’n 30% van de koeien in Nederland een uiergezondheidsprobleem heeft. Er wordt wel gesteld dat het gemiddeld aantal gevallen van klinische mastitis terug zou moeten naar 15%. Voor sommige bedrijven geen enkel probleem, voor andere een hele klus. Als einddoel voor de uiergezondheid wordt wel het volgende gehanteerd (bron UGA):

  • Klinische mastitis: minder dan 15%
  • Gemiddeld tankcelgetal: minder dan 150.000 cellen/ml
  • Celgetal vaarzen <150.000 cellen per ml
  • Celgetal koeien <250.000 cellen per ml
  • Aantal dieren met een verhoogd celgetal: minder dan 10%
  • Aantal dieren met een nieuw verhoogd celgetal: minder dan 6%
  • Herhalingsgevallen minder dan 10%
  • Afvoer in verband met uiergezondheid of speenproblemen minder dan 5%
  • Aantal speenbetrappingen minder dan 2%
  • Nieuwe infecties in droogstand: (celgetal laag in en hoog uit) minder dan 10%
  • Genezing in droogstand: meer dan 70%

Maatregelen bedenken en uitvoeren (Do)

Er zijn veel maatregelen denkbaar die de uiergezondheid kunnen verbeteren maar of ze effectief zijn hangt af van de aard en de oorzaak van het probleem. Met de KBL-aanpak kan worden uitgezocht of problemen een genetische achtergrond hebben, of dat de bedrijfsvoering tekort schiet of dat de huisvesting de problemen veroorzaakt. Het is vrijwel altijd een combinatie van factoren zoals bijvoorbeeld een weerstandsprobleem dat meer gevolgen heeft als de omstandigheden minder hygiënische zijn. Een genetische aanleg voor een hoog celgetal vraagt andere maatregelen dan een hoog celgetal door problemen in de droogstand.

In de tabellen een voorbeeld van een doel voor de uiergezondheid en enkele maatregelen, indicatoren en kengetallen. Een deel van de maatregelen houden verband met alle kwetsbare momenten:  droogzetten, droogstand, afkalven en begin lactatie. Voor een succesvolle aanpak moet er bij de maatregelen dus naar alle kwetsbare periodes worden gekeken. 

De voortgang controleren (Check)

De meeste managementprogramma’s geven veel informatie over de uiergezondheid waarmee de voortgang kan worden beoordeeld. Voorbeelden zijn het verloop van het celgetal door het jaar heen, de droogzetevaluatie, het moment in de lactatie dat zich een hoog celgetal of een mastitisgeval voordoet. Het is belangrijk om alles goed te registreren voor zover dat al niet gebeurt via de melkcontrole. Zonder dat is een goede voortgangscontrole onmogelijk en daarmee is niet na te gaan of maatregelen effectief zijn. Naast de MPR-gegevens dien je zelf ook de nodige managementinformatie te verzamelen en te registreren. Door een goede registratie is er veel bruikbare informatie om de uiergezondheidsproblemen te kunnen beoordelen en om vervolgens de juiste maatregelen te kunnen treffen. Let wel, veel maatregelen zijn in de praktijk niet preventief maar zijn maatregelen achteraf en reageren op een gesignaleerd probleem. Het is dus belangrijk om zoveel mogelijk van achteraf naar preventief te gaan werken. Let ook op de bouw van de koe want fokken op een goede uier en goede spenen werkt ook preventief. Hierna bespreken we enkele hulpmiddelen.

Het celgetal verloop

Het celgetal staat onder invloed van allerlei factoren die in de loop van het jaar meer of minder effect kunnen hebben. Het verloop door het jaar heen is niet in de eerste plaats bedoeld om alleen maar te constateren hoe het celgetal is, maar vooral om te zien waar de schommelingen zich voordoen en om vervolgens te achterhalen waar dat vandaan kan komen. Specifieke, tijd- of seizoensgebonden veranderingen zijn hieruit af te leiden. Door deze te koppelen aan bepaalde activiteiten als bijvoorbeeld weiden, een nieuwe kuil openen, een periode met stress e.d. kun je achterhalen waar mogelijke knelpunten liggen.

Besmet, verdacht of gezond?

Voorbeeld van een overzicht van de koeien die op basis van het celgetal besmet zijn, verdacht zijn van besmetting, of gezond zijn.

Droogzetevaluatie

De uiergezondheid tijdens de droogstand is zeer bepalend voor het verdere verloop van de uiergezondheid en de noodzaak van behandelen. Een goede evaluatie is onderdeel van het managementproces. De evaluatie helpt je achterhalen waar het probleem ontstaat, hoe het verloop is, of de droogzetmiddelen die je gebruikt wel effectief zijn en of een sealer gebruikt moet worden. Een goede evaluatie helpt je bepalen of en waar je selectief met antibiotica kunt droogzetten om de dierdagdosering te verlagen. In de tabel een voorbeeld van de droogzet-evaluatie met de koeien die met een veranderd celgetal de droogstand in gaan en uit komen. Aan de hand daarvan kunt u beoordelen of de droogstand qua uiergezondheid goed is verlopen. Laag in hoog uit is veroorzaakt bij droogzetten of in de droogstand en vraagt de meeste aandacht.

Van groepsoverzicht naar individueel inzicht

Een overzicht van het celgetal en het verloop geeft nog geen inzicht in individuele koeien of groepen. Dus blijf altijd zoeken naar de aanstichters van een hoog tankcelgetal. Het MPR-dieroverzicht is daarvoor geschikt. Dan kan een koppeling gemaakt worden mer het lactatiestadium of lactatienummer en kun je zien welke groepen een uiergezondheidsprobleem hebben en een hoog tankcelgetal veroorzaken.

Er zijn meer manieren om een beeld te krijgen of en waar er zich een uiergezondheidsprobleem voordoet. Als het celgetal van de koeien binnen 100 dagen in lactatie in beeld wordt gebracht dan is te zien of er mogelijk al in de droogstand de kiem voor het probleem is gelegd. In figuur is dat van een bedrijf gedaan voor de koeien die een verhoogd celgetal hebben in de eerste weken van de lactatie. In de oranje cirkel staan de koeien die een verhoogd celgetal hebben in de eerste 100 dagen na kalven. De kans dat ze het hebben opgelopen in de droogstand is 50% (laag in – hoog uit). Voor de rest hebben ze het opgelopen in de lactatie zelf of hebben ze structureel een hoog celgetal, in de evaluatie hoog in – hoog uit. Een andere manier is om het celgetal af te zetten tegen het lactatienummer. Daarmee kun je zien in welke lactatie de meeste koeien met een verhoogd celgetal rondlopen. Dat kan te maken met de genetische achtergrond en de leeftijd.

In deze grafiek is te zien dat het bedrijf een serieus probleem heeft met subklinische mastitis. Veel koeien hebben al op jonge leeftijd een veel te hoog celgetal zelfs al enkele miljonairs. Dat wordt met het ouder worden alleen maar erger. Op dit bedrijf beloopt het gederfde melkgeld in de duizenden euro’s per jaar.

In deze grafiek van bedrijf B is te zien dat op het bedrijf een aantal jonge koeien al een wat verhoogd celgetal heeft en dat er vanaf de vijfde lactatie enkele koeien zijn met een sterk verhoogd celgetal. Het tankcelgetal is op dit bedrijf veel te hoog, er is dus een probleem, en het verlies aan melkgeld vanwege de melkderving is aanzienlijk. 

In de grafiek van bedrijf C is te zien dat er vanaf de vierde lactatie enkele koeien zijn met een wat verhoogd celgetal. De oudste koeien hebben nog steeds een relatief laag celgetal. Dus er is wel een lichte verhoging bij het ouder worden zichtbaar maar er is feitelijk nog geen sprake van een structureel probleem. Het tankcelgetal is relatief laag.

Consolideren of aanpassen (Act)

Voor de uiergezondheid betekent het bereiken van de doelen nog geen einde van de managementmaatregelen. Omdat er een voortdurende bedreiging blijft voor de uiergezondheid moet je waakzaamheid blijven. Daarvoor kan een groot deel van de dezelfde maatregelen worden gebruikt als bij de voortgangscontrole. Feitelijk is er een voortdurende controle aangezien er altijd weer iets mis kan gaan. Alleen structurele maatregelen die effectief blijven als ze eenmaal zijn doorgevoerd, zullen wat minder vaak of niet meer gecontroleerd hoeven te worden. Vaak gaat het dan om maatregelen die een integraal onderdeel zijn gaan uitmaken van de dagelijkse gang van zaken zoals melken met handschoenen en vaak genoeg de boxen schoonmaken. Maar blijft altijd waakzaam.

Aandachtspunten en tips

Algemeen

  • Maak een goede inventarisatie van knelpunten aan de hand van het KBL-principe: wat zijn de risicofactoren en hoe kun je die wegwerken?
  • De kans dat de problemen groter worden als de gemiddelde leeftijd van de veestapel stijgt, is flink te verminderen door de juiste maatregelen;
  • Uit een analyse van ruim 80 bedrijven blijkt gemiddeld 4,25 uur per dier per jaar (spreiding van 2,5 tot 13,5 uur) besteed te worden aan de zorg rond droogzetten en uiergezondheid;
  • Overleg op tijd met de dierenarts en maak samen een goed plan. Laat geld nooit het breekpunt zijn want de de verliezen bij een slechte uiergezondheid zijn veel groter. Beschouw het verbeteren van de uiergezondheid niet als een kostenpost maar als een investering.
  • Bekijk claims vanuit de markt zeer kritisch. Voordat je het weet gebruik je een kostbaar middel zonder dat daar goed onderzoek naar is gedaan;

Bij droogzetten en in de droogstand

  • Werk bij droogzetten altijd hygiënisch;
  • Volg bij droogzetten de juiste droogzet-strategie om onnodige stress te voorkomen;
  • Houdt koeien met een hoog celgetal tijdens de droogstand apart en voorkom daarmee ook vaarzenmastitis;
  • Droge koeien in een strohok hebben minimaal 10 m2 ruimte nodig, optimaal is 15 m2;
  • Houd het strohok droog door dagelijks goed in te strooien;
  • Het beste moment om subklinische mastitis goed te behandelen is tijdens de droogstand;
  • Zie voor meer tip in § 5.2 Droogzetten en droogstand.

In de lactatie

  • Controleer het celgetal kort na kalven. Binnen 10 dagen moet het celgetal lager zijn dan 250.000 en bij vaarzen lager dan 150.000;
  • Hebben koeien een hoog celgetal vroeg in de lactatie, dan komt het in 50% van de gevallen voort uit de droogstand;
  • Hebben koeien later in de lactatie een hoog celgetal, dan kan de oorzaak liggen in te korte of geen droogstand in een slecht afgestelde melkmachine;
  • Controleer in de lactatie op speenpuntvereelting, speenwassingen en drukplekken op de spenen;
  • Straal de koeien goed voor en doe dat met zorg om kruisbesmetting te voorkomen;
  • Let op de signalen: klinische mastitis geeft vlokken of waterige melk, een hard kwartier en vaak ook koorts;
  • Let op de signalen: bij subklinische mastitis zie je alleen een verhoogd celgetal bij de melkcontrole of de melkrobot. Grijp op tijd in voordat het chronisch wordt;
  • Probeer de geïnfecteerde dieren in een vroeg stadium te vinden. Hoe eerder ingrijpen hoe effectiever het is;
  • Kijk op de melkcontrole hoe vaak een koe tijdens de lactatie een verhoogd celgetal heeft gehad. Grijp in bij 2 of 3 verhogingen;
  • Een hoog tankcelgetal kan een of een paar koeien veroorzaakt worden. Zoek ze op, behandel ze of voer ze af. Dat is effectiever dan algemene maatregelen;
  • Een goede registratie van klinische mastitisgevallen geeft samen met bacteriologisch onderzoek en celgetalverloop een goed beeld van het bedrijf;
  • Een goede registratie in combinatie met de evaluatie helpt je bij het vinden van de juiste speenmiddelen (dip of spray, contact- of barrièredip).

Bronnen:

  • Aghamohammadi, M. et al., 2018. Herd-Level Mastitis-Associated costs on Canadian dairy farms
  • Bach K.D. et al. 2020. The relationship of excessive energy deficit with milk somatic cell score and clinical mastitis
  • Cattaneo, L., 2023. The challenge of drying-off high-yielding dairy cows
  • Compton, C.W.R., 2007. Risk Factors for Peripartum Mastitis in Pasture-Grazed Dairy Heifers
  • Costa, A. et al. 2025. Mastitis has a cumulative and lasting effect on milk yield and lactose content in dairy cows
  • Deng, Z. et al. , 2021. Regularly fluctuating somatic cell count pattern in dairy herds
  • Duniere et-al., 2024. Conditioner application improves bedding quality and bacterial composition with potential beneficial
  • Huijps, K., 2009. Economic dicisions in mastitis managementSoest, F.J.M. van et al., 2016. Failure and preventive costs of mastitis on Dutch dairy farms.
  • Krogstad, K.C. and B.J. Bradford, 2025. Associations of body condition score, body condition score change, and hyperketonemia with mastitis, reproduction, and milk production
  • Mullen, C.K. et al., 2021. Modifiable management practices to improve udder health in dairy cattle during the dry period and early lactation A scoping review
  • Puerto, M.A. et al., 2020. The hidden cost of disease: I. Impact of the first incidence of mastitis on production and economic indicators of primiparous dairy cows
  • Spellman, M.E. et a.,l 2025.The association between teat shape and clinical mastitis