Onder transitie relateerde problemen worden doorgaans de problemen in de eerste 80 tot 100 dagen na afkalven bedoeld. Ze veroorzaken het overgrote deel, tot wel 70%, van de gedwongen afvoer. Omdat ongeveer de helft daarvan is gerelateerd aan de droogstand, begint die kwetsbare periode eigenlijk al bij het droogzetten. Dat is de reden waarom we in § 5.1 de transitieperiode definiëren als de periode van droogzetten tot ongeveer 100 dagen in lactatie. Dat kan ook wat eerder of later zijn afhankelijk van de hoogte van de productie, maar het gaat om de meest kwetsbare periode voor de koe. Levensduurverlenging begint bij het probleemloos door de transitie helpen van de koe. In de kern is het transitiemanagement dus een belangrijke economische activiteit.
Problemen met klauwen en benen, de uiergezondheid en de vruchtbaar zijn de drie belangrijkste transitie gerelateerde afvoerredenen. Die behandelen we in aparte paragrafen. Maar de directe achterliggende oorzaken worden vaak niet als zodanig benoemd, maar daar begint het wel mee:
- melkziekte (kalfziekte)
- niet afkomen van de nageboorte
- baarmoederontsteking
- lebmaagdraaiing
- slepende melkziekte en leververvetting
- pensverzuring

















