Ontwikkeling van de levensduur

Sinds 1992 is de afvoerleeftijd met ruim 200 dagen toegenomen. De gemiddelde levensduur is in verhouding wat meer toegenomen omdat de droogstand en de jongveeopfok korter zijn geworden. Er zitten dus meer melkdagen in dezelfde levensduur. De levensproductie is procentueel harder gestegen omdat ook de productie per melkdag is toegenomen. De (indirecte) genetische aanleg voor levensduur is ook verbeterd maar dat wordt in de praktijk nog niet ten volle benut.

Fokkerij en selectie zijn een twee-eenheid en bedoeld om de genetische aanleg voor productie, voor gezondheidskenmerken, bouw, vruchtbaarheid op een hoger niveau te krijgen. Die bepalen immers voor een belangrijk deel de levensduur. De schattingen van het aandeel van de fokkerij in de levensduur lopen uiteen van 15 tot 30%. De vraag is hoe er met fokken en selecteren meer uit te halen valt. En dan gaat het vooral om het beter benutten van de genetische potentie en een betere afstemming met andere invloedsfactoren binnen de KBL-cirkel.

Figuur links. De ontwikkeling van de leeftijd bij afvoer en de levensproductie van 1993 tot 2024. De gemiddelde toename is bijna 7 dagen per jaar. Het aantal afkalvingen is toegenomen met 0,50. Er zijn sterke schommelingen in de levensduur die soms juist korter wordt. De levensproductie is, met ruim 15.600 kg, in verhouding meer toegenomen door de hogere dagproductie (7 kg per melkdag) en het groter aantal melkdagen binnen dezelfde levensduur.

Het KBL-principe in relatie tot de fokkerij

De genetische aanleg voor specifieke kenmerken is een van de drie pijlers onder de levensduur. Maar of die aanleg ook tot uiting komt is sterk afhankelijk van de balans tussen de genetische aanleg, de bedrijfsvoering en de leefomgeving van de koe. Het resultaat van de fokkerij-inspanningen is dus ook afhankelijk van de andere factoren: heeft de koe de juiste genetische aanleg en krijgt die aanleg de kans om werkelijkheid te worden? Door de juiste keuze te maken voor de stieren en hun fokwaarden, kan de invloed van de genetische aanleg wel worden vergroot. En wil je de omstandigheden aanpassen aan de koeien of koeien fokken die passen bij de bedrijfsomstandigheden. Het eerste is makkelijker en gaat sneller dan de tweede, maar uiteindelijk kunnen ze niet zonder elkaar voor het maximale resultaat. Voor fokken geldt dat het een proces is van meerdere generaties op basis van een vastomlijnd doel.
Ook de leeftijd van de koeien speelt een rol. Als koeien ouder worden zullen ze verslijten, de ene wat sneller dan de andere. Dat gebeurt deels onder invloed van de (hoge) productie en  deels door de omstandigheden waaronder de koeien worden gehouden. En de ene koe kan daar beter tegen dan de andere. Het ouder worden is een combinatie van de fokkerij, de leefomgeving en de bedrijfsvoering. En die moet passen bij de melkveehouder, het bedrijf en de veestapel.

Het KBL-principe voor levensduur. Alleen met de juiste balans kan het beste resultaat bereikt worden. Hoe die balans er precies uitziet is afhankelijk van de aanleg en het type bedrijf.

Twee koeien uit twee verschillende koefamilies, beide 100-tonner maar zeer verschillend qua bouw en karakter. De ene heeft de 100 ton wat eerder gehaald dan de andere en beide functioneren op het moment dat de foto werd gemaakt nog prima. Hoe kan het dat beide, uit verschillende koefamilies, het zo goed doen onder dezelfde bedrijfsomstandigheden terwijl koppelgenoten al veel eerder zijn afgevoerd? Aangezien de omstandigheden veel invloed hebben, van eicelaanleg (nog voor de dracht) tot volwassenheid, moet er een genetische component zijn die sterk is verankerd en de koe minder gevoelig maakt voor de omstandigheden. De relatie met specifieke fokwaarden kan desondanks zwak zijn, en we zien vaak dat bepaalde koefamilies veel 100-tonners voortbrengen. Maar er zijn natuurlijk veel meer duurzame koeien die geen 100-tonner zijn.