Er is veel onderzoek gedaan naar de meest optimale afkalfleeftijd. In verschillende landen, bij verschillende productieniveaus, verschillende levensduren en verschillende rassen. Daarom zijn de onderzoeken niet zonder meer te vergelijken en te vertalen naar de Nederlandse situatie. Een probleem dat we daarbij ook tegenkomen is dat het meeste onderzoek niet verder gaat dan de productie in de eerste lactatie. We zetten een paar zaken uit het onderzoek op een rij.
De afkalfleeftijd, levensproductie en de levensduur.
Als kalveren harder gevoerd worden, wordt de pubertijd vervroegd en kunnen ze eerder geïnsemineerd worden. Door de vervroeging van de pubertijd bestaat de kans op meer vroegrijpheid, en dus een hogere productie in de eerste lactatie, dat negatief is gecorreleerd met de levensduur. De kunst is een goede productie en levensduur te combineren voor een maximale levensproductie en een maximaal economische rendement. Welke afkalfleeftijd hoort daar dan bij?
In onderstaande figuur 1 is afkalfleeftijd afgezet tegen de levensduur in jaren. De levensduur neemt toe bij een hogere afkalfleeftijd, maar dat is mede te wijten aan het feit dat de langere opfokperiode in de levensduur is opgenomen. Kijk je naar het aantal afkalvingen in figuur 2, de productieve levensduur, dan zien we het omgekeerde: de meeste afkalvingen bij een afkalfleeftijd van 22,1 tot 24 maanden. Bij de hoogste score voor de levensduur in jaren ligt de gemiddelde afvoerleeftijd bij afvoer onder die in Nederland.

Figuur 1. Levensduur in jaren afgezet tegen de afkalfleeftijd in maanden
(Bron: Sawa, A. et al. 2018).

Figuur 2. Levensduur in afkalvingen afgezet tegen de afkalfleeftijd in
maanden (Bron: Sawa, A. et al. 2018).
In figuur 3 is de afkalfleeftijd afgezet tegen de 305 dagen productie in de eerste lactatie. Die neemt toe met de afkalfleeftijd. Dit werd in ander onderzoek bevestigd. Waarschijnlijk gaat het hier om een betere ontwikkeling van de vaarzen, ze zijn ouder, die een grote invloed heeft op de productie in de eerste lactatie. Datzelfde zou het geval kunnen zijn bij later afkalven, namelijk dat de relatieve ontwikkeling dan beter is. In figuur 4 is dat weergegeven waarbij de ontwikkelscore van de vaarzen is afgezet tegen de productie.

Figuur 3. 305 dagen productie in de eerste lactatie bij verschillende
afkalfleeftijden (Bron: Sawa, A. et al. 2018).

Figuur 4. De relatieve ontwikkeling van de vaars bij afkalven afgezet
tegen de afkalfleeftijd (Bron: Sawa, A. et al., 2018).
In onderstaande figuren 5 en 6 zijn bij verschillende afkalfleeftijden de productie per melkdag (excl. droogstand en opfok) en de levensproductie weergegeven. De maximale productie per melkdag ligt bij gemiddeld 25 maanden afkalfleeftijd. De maximale levensproductie ligt tussen 22 en 26 maanden. We zien dat de levensproductie vergeleken met de Nederlandse situatie relatief laag is. Maar het past bij het beeld dat het aantal kalvingen het hoogst is bij ca. 24 maanden (figuur 2). Een toenemende levensduur in jaren vanaf ca. 25 maanden afkalfleeftijd gaat samen met een afnemende productie per melkdag en daardoor ook met een lagere levensproductie. De oorzaak kan zijn dat een hogere productie en een langere levensduur moeilijk samengaan. Dit is niet te vergelijken met de productie in alleen de eerste lactatie in figuur 8.

Figuur 5. Afkalfleeftijd afgezet tegen de productie per melkdag
(bron: Sawa, A. et al. 2018).

Figuur 6. Afkalfleeftijd afgezet tegen de levensproductie
(bron: Sawa, A. et al. 2018).
In figuur 7 is het resultaat weergegeven van een onderzoek waarbij zowel de totale levensduur als de productieve levensduur naast elkaar zijn weergegeven. De afkalfleeftijd (opfokperiode) is het verschil tussen die twee. Als je alleen naar de totale levensduur kijkt, dan zou die toenemen met de afkalfleeftijd, maar de productieve levensduur neemt juist iets af. Dat bevestigt de resultaten in de figuren 1 en 2. In figuur 8 is de productieve levensduur afgezet tegen de afkalfleeftijd. De langere opfokperiode wordt niet goed gemaakt door een langere productieve periode.
Uit weer een ander onderzoek (zie figuur 8) werd als optimale afkalfleeftijd 24 maanden gevonden. Zowel de totale levensproductie als de levensproductie per levensdag zijn dan het hoogst. Het betrof hier koeien die een levensproductie haalden die vergelijkbaar is met die in Nederland. De levensproductie per levensdag daalt door de toenemende afkalfleeftijd in verhouding sneller dan de totale levensproductie. Zou de de opfokperiode niet meegerekend worden en uitgegaan worden van de productieve levensduur dan zou het beeld iets anders zijn wat niet wegneemt dat het optimum bij 24 maanden blijft liggen.

Figuur 7. De levensduur en de productieve levensduur afgezet tegen de
afkalfleeftijd (Bron: Richardson, H. et al., 2020)

Figuur 8. De productieve levensdagen afgezet tegen de afkalfleeftijd

Figuur 9. Het percentage afgevoerde vaarzen in relatie tot de afkalfleeftijd
(Bron: Sawa, A. et al., 2018).
De optimale afkalfleeftijd ligt ergens tussen 23 en 24 maanden laten de diverse onderzoeken zien. Maar ze laten nog meer zien. Namelijk dat een te hoge afkalfleeftijd tot vervroegde afvoer kan leiden. Weliswaar lijkt de productie in de eerste lactatie boven gemiddeld maar kennelijk voldoen de vaarzen niet. Omdat de vaarzen mogelijk pas worden afgevoerd aan het einde van de lactatie kan de eerste afkalving al voor problemen hebben gezorgd en de conditie lastig te controleren zijn geweest.
In de figuren 10 en 11 zien we de resultaten van weer een ander onderzoek. Opvallend in figuur 10 is de stijgende productie in de eerste lactatie met toenemende afkalfleeftijd. Het optimum ligt rond 36 maanden. Een alva van 36 maanden is economisch verre van optimaal en onduidelijk is hoe de productie in de volgende lactaties zich ontwikkelt. Bovendien ligt hier het optimum bij 7.500 kg melk. In de Nederlandse praktijk is een vergelijkbare of hogere productie te bereiken bij een veel lagere afkalfleeftijd.
In figuur 11 zien we de levensproductie per levensdag die volgens dit onderzoek het hoogst zou zijn bij een afkalfleeftijd van 22 maanden om daarna sterk te dalen. Dat ligt voor de hand aangezien de productie met de leeftijd stijgt en de dagen opfok meetellen in die berekening. Hoe hoger de afkalfleeftijd hoe lager de productie per levensdag tenzij dat wordt goedgemaakt door een hogere lactatieproductie zoals in figuur 7 is weergegeven. De opfok kan worden gezien als een apart onderdeel omdat er geen sprake is van melkproductie. Bij de productie per levensdag neemt bij een toenemende levensduur de productie per levensdag toe omdat het aandeel van de afkalfleeftijd steeds minder wordt en de productie met de leeftijd stijgt. Dat zorgt voor minder duidelijkheid over het netto effect van de opfok op de levensduur en levensproductie. De levensproductie kan beter uitgedrukt worden per productieve levensdag.

Figuur 10. De productie in de eerste lactatie in relatie tot de afkalfleeftijd
(Bron: Easthem, N.T., et al., 2018).

Figuur 11. De productie per levensdag in relatie tot de afkalfleeftijd
(Bron: Easthem, N.T., et al., 2018).
Wat is nu de optimale afkalfleeftijd?
Een optimale afkalfleeftijd is afhankelijk van het management, de voeding, de genetische aanleg voor productie en de omstandigheden. Vanwege de grote verschillen tussen landen, productieniveaus, rassen en houderijsystemen is het praktisch onmogelijk om voor alle specifieke situaties een optimale afkalfleeftijd te noemen. Uit de onderzoeken valt wel af te leiden dat de optimale afkalfleeftijd van de vaarzen ergens tussen 22 en 24 maanden ligt. Sommige onderzoeken houden het op 23-25 maanden, andere op 22-23 maanden. Te jong afkalven betekent meer kans op doodgeboorte, een lagere productie in de eerste lactatie, een sterker conditieverval en een langere tussenkalftijd tot de 2e lactatie. Te oud afkalven betekent volgens onderzoek meer kans op een verminderde vruchtbaarheid, een slechtere uiergezondheid, een lagere productie en ook meer doodgeboorte. Maar dat blijkt niet in alle situatie op te gaan. De kans op afvoer neemt volgens onderzoek toe bij een langere alva waarbij de laagste afvoerkans bij een alva van 24 maanden ligt. De kans op het bereiken van de 2e lactatie neemt dus af bij een hogere alva (zie figuur 9). Maar ook hier geldt dat dit per situatie kan verschillen. Later afkalven gaat ook meestal samen met een grotere spreiding in de afkalfleeftijd en minder uniformiteit in het koppel als gevolg van verschillen in ontwikkeling, verschillen in de puberleeftijd en in de geslachtsrijpheid. Duidelijk is dat in zijn algemeenheid een hogere of lagere afkalfleeftijd niets extra’s toevoegt aan levensduur en levensproductie.

Figuur 12. De levensproductie en de levensproductie per dag afgezet tegen de
afkalfleeftijd (Bron: Wathes et al., 2014).
Per levensdag of per productieve levensdag
Soms wordt de levensproductie weergegeven per levensdag, dus inclusief de afkalfleeftijd. Maar de productie per levensdag wordt beïnvloed door zowel de productie, de levensduur als de lengte van de opfokperiode. En die zijn onderling ook gecorreleerd. Bij de productie per productieve levensdag tellen de lengte van opfok en de correlaties niet mee. De productie per levensdag neemt af bij toenemende afkalfleeftijd terwijl de productie hetzelfde kan zijn of zelfs iets hoger. Blijft de levensduur gelijk en stijgt de levensproductie omdat de productie hoger wordt, dan wordt dat effect groter. Dat geeft een verkeerd beeld omdat de indruk ontstaat dat de afkalfleeftijd korter moet zijn terwijl dat lang niet altijd het geval is zoals we hiervoor hebben gezien. Het verschilt bovendien per bedrijfssituatie wat het meest optimaal is. Wij zien de opfok als een kostenpost en niet als onderdeel van een periode waarin een koe, mede onder invloed van de kwaliteit van de opfok, in productie is.
Bronnen:
- Wathes et al., 2014. Heifer fertility and carry over consequences for life time production in dairy and beef cattle
- Vacek and Krpalkova, 2015. Relationships between growth and body condition development during the rearing period and performance in the first three lactations in Holstein cows.
- Mohd Nor, et al., 2012. First-calving age and first-lactation milk production on Dutch dairy farms
- Eastham, N. T. et al., 2020. Relation between first lactation milk yield and functional traits in dairy cows
- Ellingsen, K. et al., 2015. The effect of large milk meals on digestive physiology and behaviour in dairy calves.
- Sawa, A. et al., 2018. Effect of age at first calving on first lactation milk yield, lifetime production and longevity.
- Boro, P. et al., 2016. The effect of heifer growth on milk production and efficiency (overzichtsartikel).
- Easthem, N.T., et al., 2018. Association between age at first calving and subsequent lactation performance in UK Holstein and Holstein-Friesian dairy cows.
- Cooke J.S. et al., 2013. Association between growth rates, age at first calving and subsequent fertility, milk production and survival in Holstein-Friesian heifers.
