De spanning tussen productie en levensduur

Productie is een lastig onderwerp bij levensduurverlenging. Een hoge productie kan een reden zijn om een koe langer aan te houden, zelfs als ze meer zorg vraagt. Tegelijkertijd gaan een hoge productie en een lange levensduur lastig samen. De gevolgen van de negatieve energiebalans (NEB), de zogenaamde metabole stress, voor gezondheid, vruchtbaarheid en levensduur zijn algemeen erkend en daar wordt in de wetenschappelijke literatuur ook op gewezen. Hoe hoger de productie hoe groter de metabole stress en hoe groter de gevolgen voor de levensduur. In deze verdieping gaan we in op de achtergronden daarvan en zoeken we een antwoord op de vraag of beide te combineren zijn. Daarbij kijken we ook naar enkele correlaties in de praktijk omdat die vaak worden aangehaald om aan te tonen dat je een hogere productie en een langere levensduur kunt combineren. En tot op zekere hoogte blijkt het ook te kunnen.

Correlatie productie en levensduur

Correlaties geven alleen maar aan dat er een zekere relatie bestaat tussen kenmerken of gebeurtenissen maar nog niet waarom dat zo is. En ook niet of die invloed direct of indirect is. Het ene heeft op een of andere manier invloed op het andere. Er zijn altijd meer factoren die invloed hebben en de genetische aanleg is er een van. Hoe zwakker de genetische correlatie is, hoe belangrijker die van andere factoren is. We kijken eerst naar het verloop van de productie en de levensduur in Nederland. De productie is decennia lang geleidelijk is gestegen maar de ontwikkeling van de levensduur fluctueert sterk . Er is dus nauwelijks een correlatie tussen die twee kenmerken. De zwakke correlatie bleek ook uit een analyse van de Nederlandse melkveestapel door de WUR uit 2013. De bedrijven met een langere levensduur hadden gemiddeld genomen een iets lagere melkproductie per koe per jaar en een iets hogere afkalfleeftijd van de vaarzen. Wat kan daar achter zitten?

Figuur: het verloop van de levensduur en de productie van de Nederlandse veestapel vanaf 1992 (Bron: CRV, 2020).

Ook uit een verkenning onder 29 melkveebedrijven in 2017 door Valacon bleek ook dat de levensduur licht negatief correleert met de productie. De zwakke correlatie is het gevolg van de grote verschillen tussen de bedrijven. Die bleken allemaal wel bepaalde maatregelen te hebben genomen om de gezondheid en het welzijn te verbeteren, maar dat had niet altijd hetzelfde effect op de levensduur. De oorzaak ligt onder meer in het aanhoud- en afvoerbeleid van de melkveehouders. Het was niet altijd de leeftijd die bepalend was voor de afvoer.

Economisch jaarresultaat en levensduur

Economie is voor de meeste melkveehouders een reden voor levensduurverlenging. We zouden daarom mogelijk een relatie moeten kunnen zien tussen het economisch jaarresultaat (ejr) en de productieve levensduur. In de figuur rechts is dat weergegeven. Het verband is negatief: de leeftijd neemt af bij een hoger ejr met een verschil tussen de kortste en de langste levensduur van 250 dagen en 7.000 kg melk. Dat is ook logisch omdat het ejr is gebaseerd op de meetmelkproductie en hier geldt dus feitelijk: hoe hoger de productie hoe korter de levensduur. Dat het ejr positief gecorreleerd is aan de levensproductie is alleen omdat de hogere productie de levensproductie verhoogt. Maar het zegt niets over de levensduur. Je zou kunnen concluderen dat een langere levensduur economisch ongunstig is als je het oordeel baseert op het ejr en de levensproductie, en dat je vooral moet streven naar een hoge jaarproductie ook al gaat dat ten koste van de levensduur. Maar dat is niet juist omdat de economie door mee wordt bepaald dan door de productie. Het ejr zegt niets over de economische resultaten van een langere levensduur maar alleen iets over de productie. Voor een structureel hogere levensproductie heb je ook een langere levensduur nodig.

Figuur: Levensduur, productie en economisch jaarresultaat in 2020 (Bron: CRV, 2020)

Verschillen tussen provincies

Een ander beeld krijgen we als we de veestapels in de provincies met elkaar vergelijken. We hebben per provincie de levensduur (kolommen) en de melkproductie (lijnen) in 2008, 2016 en 2020 naast elkaar gezet. In de provincies met de langste levensduur is de productie het laagst. Met uitzonderingen van de provincies Zeeland en Flevoland die daar iets van afwijken en waarvan de reden onduidelijk is. Waarschijnlijk spelen de bedrijfsomstandigheden daar een rol bij. Het is ook structureel want het geldt voor de gehele periode 2008 – 2020. Het argument dat koeien niet worden afgevoerd als ze een hoge productie hebben (positieve correlatie productie en levensduur) geldt alleen voor probleemloze koeien. Maar als hoogproductieve koeien eerder problemen krijgen zullen ze toch eerder worden afgevoerd (negatieve correlatie productie en levensduur) en hoe hoger de productie hoe eerder dat het geval zal zijn.
Juist in de weideprovincies is de levensduur beduidend langer, de productie lager en de levensproductie weer hoger (tot wel 25%). Omdat weiden een sterk positieve invloed heeft op het welzijn en de gezondheid, zeker ook als het jongvee wordt geweid, wordt aangenomen dat weiden een positieve invloed heeft op de levensduur. Het laagste percentage beweiden was in Flevoland met minder dan 30% en het hoogst in de weideprovincies met meer dan 80%. Toch is de levensduur in Flevoland niet het kortst en dat ook nog ondanks de hogere melkproductie. Er zijn daar dus andere factoren in het spel en weiden alleen verklaart dus niet de verschillen in levensduur maar lijkt wel  een positieve invloed te hebben. Ook kan het rantsoen een rol spelen: meer of minder mais, meer of minder krachtvoer, meer of minder gras, of de intensiteit van de bedrijfsvoering en de bedrijfsopzet. Kortom, uit de diverse correlatie kunnen we alleen afleiden dat gemiddeld gesproken de levensduur licht negatief correleert met de productie en positief met weiden en dat er grote verschillen tussen bedrijven zijn vanwege de verschillen in bedrijfsopzet en bedrijfsvoering. Dat komt overeen met de wetenschappelijke inzichten.

Figuur. De levensduur en de melkproductie per provincie in de jaren 2008, 2016 en 2020.

Figuur: Levensduur en relatieve levensproductie in de provincies in 2008, 206 en 2020 ( levensproductie Noord-Brabant =100%) .

De invloed van de stierkeuze

Binnen de fokkerij zien we dat bepaalde kenmerken positief correleren met de levensduur en andere negatief. Een min of meer volledig beeld krijgen we als we kijken naar de overlevingskans van de dochters van een stier. Daarvoor gebruiken we de aanhoudingscijfers. In onderstaande figuur zijn de 10 stieren aangegeven met het hoogste aandeel dochters dat op 7 jaar na de eerste keer kalven nog in productie is. Er is na 5 jaar na de eerste keer kalven nog 40% van de dochters in productie. Bij de 10 stieren met het laagste aandeel zien we dat nog maar ca. 12% na 5 jaar in productie is. Opvallend is de sterke afname in de eerste vier jaren. Een groot verschil dat we kunnen toerekenen aan de verschillen in de genetische aanleg. Overigens zijn de verschillen niet te verklaren door de verschillen in de fokwaarde voor levensduur. Relatief sterke positieve correlaties zijn er met de fokwaarden voor laatrijpheid en persistentie. De correlatie van de fokwaarde voor levensduur met de fokwaarde voor productie is relatief zwak, die met gezondheidskenmerken is wat sterker. Opnieuw, omdat er veel meer factoren de levensduur en de productie bepalen en omdat de hoogte van de melkproductie ook een rol speelt bij de afvoerbeslissingen.

Figuur. Percentage dochters dat na X jaren na de eerste keer kalven nog in productie is van de 10 stieren met de meeste dochters op 7 jaar na kalven nog in productie (Bron NVO 2022).

Figuur. Percentage dochters dat na X jaren na de eerste keer kalven nog in productie is van de 10 stieren met de minste dochters op 7 jaar na kalven nog in productie (bron NVO 2022).

Metabole stress

Veel van de gedwongen afvoer is het gevolg van problemen in de transitieperiode met sterke metabole veranderingen die negatieve gevolgen hebben voor de immuniteit, de hormoonhuishouding etc. De zogenaamde metabole stress. Een koe is niet in staat voldoende in te spelen op die veranderingen en krijgt daardoor allerlei problemen zoals stofwisselingsziekten, problemen met vruchtbaarheid, uiergezondheid en klauwen. Metabole stress bij hoogproductieve koeien wordt veroorzaakt door het feit dat de stofwisseling voorrang geeft aan de productie en niet aan de gezondheid en het welzijn van de koe. Anders gezegd, de melk gaat altijd voor. Het is een genetisch bepaald proces en de koe is niet of onvoldoende in staat om zich hier effectief op aan te passen. Hoe hoger de productie hoe moeilijker het voor de koe is en hoe groter de kans op problemen en een kortere levensduur. Als een koe wel redelijk in staat is zich aan te passen en meer prioriteit geeft aan de eigen gezondheid dan, wordt wel gezegd, “denkt ze teveel aan zichzelf” en wordt ze om die reden vaak afgevoerd. Aan de andere kant zijn er de koeien die dat niet kunnen en “zichzelf weggeven” wat in de praktijk meer wordt gewaardeerd terwijl dat feitelijk het tegenovergesteld is van wat je wilt, namelijk een gezonde en duurzame veestapel. Omdat het een genetisch bepaald proces is, zijn er duidelijke verschillen tussen de koeien. Het kan dus ook met fokkerij en selectie beïnvloed worden, maar daar zijn nog geen goede aangrijpingspunten voor.

Gezondheid en voeding

De gezondheid wordt dus beïnvloed door de wisselwerking tussen de omstandigheden, waaronder de voeding, en de genetische aanleg van een koe om zich daaraan aan te passen. Daarom is het met name in de transitieperiode belangrijk om infecties, aandoeningen en stofwisselingsstoornissen te voorkomen aangezien de weerstand dan relatief laag is. Voor behoud en versterking van een functioneel immuunsysteem is een goede voeding met de juiste energiebronnen en -niveaus en de juiste nutriënten, mineralen en vitamines essentieel. Het hoge krachtvoerverbruik in rantsoenen voor een hoge productie verhoogt het risico op spijsverterings- en stofwisselingsstoornissen, maar zonder geconcentreerd voer kan moeilijk een hoge productie worden bereikt. Bovendien bevat krachtvoer veel van de belangrijke mineralen. Uit onderzoek is duidelijk geworden dat niet alleen de beperkte voeropnamecapaciteit van een koe de grootste risicofactor is, maar de sterke voorrang die de melkproductie heeft bij de nutriëntenvoorziening en het onvermogen van de koe om zich daaraan aan te passen.

Vroegrijpheid en afkalfleeftijd

Uit wetenschappelijk onderzoek komt naar voren dat vroegrijpheid negatief correleert met de levensduur. Uit een vergelijking van de fokwaarden blijkt omgekeerd dat laatrijpheid het sterkst gecorreleerd is met een langere levensduur en daar kan bij de stierkeuze rekening mee gehouden worden. De (commerciële en economische) druk om de afkalfleeftijd verder te verlagen naar minder dan 24 maanden draagt bij aan een vroegrijpe volwassenheid en een kortere levensduur. Dit heeft juist negatieve economische gevolgen aangezien de optimale levensduur van ca. 8 lactaties, daarmee verder buiten bereik komt. Naarmate meer op productie en vroeg afkalven wordt aangestuurd zal de levensduur meer onder druk komen te staan. Kijken we als voorbeeld naar de veeltonners (75.000 kg en meer), dan zien we dat ze laatrijp en persistent zijn, een bovengemiddelde lactatiewaarde hebben en dat ook na de 5e lactatie nog goed volhouden. Ze presteren als jonge koe niet boven hun (metabolisch) kunnen maar wel boven gemiddeld. Recente inzichten laten zien dat je met de keuze van de moeder en de vader de kans daarop kunt beïnvloeden.

Wat is haalbaar in de praktijk

Dat er in de praktijk onder invloed van de bedrijfsomstandigheden grote verschillen optreden laten we nog maar eens zien aan de hand van een MPR uitsnede van een bedrijf met een gemiddelde leeftijd van de veestapel van 10 maanden boven het landelijk gemiddelde, terwijl de productie ruim 5.000 kg boven het landelijk gemiddelde ligt. Het is in de praktijk dus mogelijk een hoge productie te combineren met een bovengemiddelde levensduur. Op dit bedrijf loopt de 305-dagen productie uiteen van ruim 9.400 kg tot ruim 19.000 kg waarbij de hoogst productieve dieren de 8 of 9 lactaties hebben bereikt. Het is belangrijkom daarbij te beseffen dat de productie met de leeftijd hoger wordt en dat heeft niets met de correlaties van doen maar met de biologische ontwikkeling. Uitgaande van het KBL-principe kunnen we voor dit bedrijf concluderen dat er sprake is van meer balans tussen de factoren die de productie en de levensduur bepalen. Maar of dit bedrijf de vijf lactaties gaat halen valt te betwijfelen.

Aandachtspunten en tips

  • Stel je eigen doelen. Alleen maar fokken op een hogere productie gaat ten koste van gezondheid en levensduur, maar alleen fokken op levensduur kan ten koste gaan van de productie;
  • Stem je doelen ook af op de intensiteit, het type ruwvoer dat wordt gewonnen, het aandeel weiden en de bedrijfsopzet. Alles tezamen bepaalt de mogelijkheid om de levensduur te combineren met een hoge productie;
  • Maak je doel breed genoeg, maar niet té breed, en stem het af op de mogelijkheden om op je bedrijf een goede (economische) balans te vinden tussen levensduur en productie;
  • Met de juiste maatregelen (KBL-principe) kunnen koeien geholpen worden zich aan te passen aan een nieuwe lactatie:
    • Met een goede conditiebeheersing in de late lactatie en in de droogstand;
    • Met de juiste voeding in de droogstand;
    • Door te zorgen voor een goed voeropname na kalven;
    • Door het voorkomen van een te snelle en sterke stijging van de productie direct na kalven;
    • Door de krachtvoergift in het begin te matigen om de koe even de tijd te geven;
  • Vervroeg de afkalfleeftijd van de vaarzen niet verder dan 23,5 tot 24 maanden. Vroeger afkalven verkort de levensduur.

Bronnen

Bronnen:

  • CBS 2020.
  • CollierJ. et al.,1981. Influences of Environment and Its Modification on Dairy Animal Health and Production.
  • Collard B.L. et al., 2000. Relationships between energy balance and health traits of dairy cattle in early lactation. J Dairy Sci. 2000;83:2683-90.
  • CRV publicaties jaarstatistieken 2008 t/m 2020.
  • Smid, A.M.C. et al., 2019. Dairy cow preference for access to an outdoor pack in summer and winter.
  • Bertoni G., A. Minuti and E. Trevisi, 2014. Immune system, inflammation and nutrition in dairy cattle.
  • Chiumia D. e a., 2011. Predisposing_factors_for_involuntary_culling_in_Holstein-Friesian dairy cows.
  • Hoeij, R. van 2017. Metabolic status lactation persistency and udder health of dairy cows after different dry period lengths.
  • Knaus, W. 2009. Dairy cows trapped between performance demands and adaptability.
  • Knegsel, A. T. M. van al, 2014. Metabolic adaptation during early lactation: key to cow health, longevity and a sustainable dairy production chain.
  • Kolk A. van der en W. van Laarhoven, 2006. Werken aan duurzaam melkvee. Een aanpak voor het bevorderen van de duurzaamheid van de Nederlandse melkveestapel.
  • Laarhoven, W. van, 2018. Sturen op levensduur van melkvee. Verslag van een verkenning naar de mogelijkheden om de motivatie bij melkveehouders voor levensduurverlenging te vergroten .
  • Lorraine M Sordillo, L.M. and Raphael, 2013. Significance of metabolic stress, lipid mobilization, and inflammation on transition cow disorders.
  • Oltenacu, A., et al., 2010. The impact of genetic selection for increased milk yield on the welfare of dairy cows.
  • Zijlstra, J. en M. de Boer, 2013. Verschillen tussen bedrijven in levensduur van melkkoeien.